maandag 18 oktober 2010

The Last Part Of The End. [11]

Livia keek om zich heen en besloot dat ze toch niets te eten ging kopen, ze was veel te bang dat ze het vervolgens weer uit zou gaan kotsen. Het verdoofde gevoel dat ze had was er nog steeds en het leek de omgeving aan te tasten. Alles om haar heen had doffere kleuren dan voorheen en ook de mensen leken minder vaak te lachen. Ze boog haar hoofd en keek naar de grond. De stenen waren wel nog steeds hetzelfde, donker grijs, met verschillende kleuren spikkels. Ze had ze nooit van dichtbij bekeken en altijd van zelfsprekend aangenomen dat ze gewoon grijs waren, het verbaasde haar. Toen ze weer opkeek was er niets veranderd, ze voelde zich ergens teleurgesteld daarom, maar ze wist zelf ook wel dat er niets zou veranderen. Ze stopte haar handen in haar zakken en draaide zich om. Ze wilde weg van de mensen, weg van de bewoonde wereld, ze wilde rust, voor altijd. Met ferme passen liep ze richting het park, iets anders kon ze op het moment niet bedenken. Het park, met zijn groene bomen, fluitende vogels en het kabbelende water. Het moest maar. Ze vervolgde haar weg en probeerde nergens aan te denken, maar steeds zag ze het beeld van Ter Horst in haar hoofd voor zich, die het zelfde zinnetje maar bleef herhalen: ‘de kanker is terug, het spijt me’. Ze rilde, ook al was het helemaal niet zo koud. Wat moest ze nu nog? Alles ging fout in haar leven, alles was al fout gegaan, het ging nu weer fout. Wat was de reden dat ze hier nog rondliep? Het slechte nieuws dat er vandaag ook nog bijgekomen was, wilde ze hier wel tegen vechten? Ze voelde de tranen weer opkomen en veegde ze niet weg toen ze uit haar ooghoeken rolden. Ze had gefaald, gefaald in sterk zijn. Ze had met zichzelf afgesproken dat ze dit zou overwinnen. Alleen had ze hier nog wel de energie voor, de kracht? Ze wist het niet meer, ze wist alles niet meer, ze wilde niets meer weten. Ze had niet door dat mensen op straat naar haar keken en dat de tranen één voor één op haar jas of op de grond vielen. Ze had iemand nodig, die twee armen om haar heen zou slaan, die zou zorgen dat ze een glimlach op haar gezicht zou krijgen, die zou zeggen dat alles weer goed kwam en die samen met haar de strijd wilde aangaan. Ze vloekte binnensmonds, ze was het niet waard. Beelden van de afgelopen jaren flitste door haar hoofd. Beelden die haar lieten lachen, die haar nog harder lieten huilen, haar boos maakten of haar juist heel gelukkig maakte. De dingen die ze had meegemaakt hadden haar gemaakt tot wie ze was, maar moest ze daar wel zo blij mee zijn? Wat had ze graag gewild dat het anders was gegaan, dat ze dingen kon veranderen, dat ze haar eigen toekomst had kunnen maken. Ze zou alles opgeven om gewoon simpel gelukkig te kunnen zijn, maar wat zou ze nog moeten opgeven? Ze had al niets meer, het enige wat nog was overgebleven was zij zelf, compleet uitgeput op alles fronten en alleen. Ze wilde weer gaan lachen, maar haar spieren deden niet mee. Zie je wel, ze kon het niet meer, ze kon niets meer, ze was mislukt en hoorde hier niet meer te zijn. De wereld zat niet te wachten op mislukkelingen, wat moesten ze daar mee? Misschien was het beter als ze zou verdwijnen van deze wereld, als ze niemand meer tot last was, dat ze vrij kon zijn, dat ze al haar problemen achter zich kon laten. Het klonk aantrekkelijk, heel aantrekkelijk. Nooit zou ze dan meer op hoeven staan met het idee hoe ze het einde van de dag nu weer moest gaan halen. Nooit zou ze meer de ruzie tussen haar vader en moeder hoeven aan te horen. Nooit zou ze meer herinnert worden aan de vrienden die ze vertrouwde, die haar zo makkelijk hadden laten vallen. Nooit zou ze meer aan haar periode hoeven te denken waar ze zo ziek was geweest. Nooit meer zou ze hoeven nadenken over waar ze heen zou gaan om alles te ontsnappen. Nooit meer zou ze een baan hoeven te gaan zoeken om te zorgen dat ze zou kunnen overleven. Nooit meer zou ze doelloos rondlopen om toch nog iets te doen. Nooit meer zou ze zichzelf in slaap huilen. Nooit meer zou ze denken aan het feit wat ze allemaal miste. Nooit meer zou ze na hoeven denken over hoe ze haar ziekte ging overwinnen. Nooit meer zou ze naar het ziekenhuis hoeven. Nooit meer zou ze de schijn op moeten houden dat het goed met haar ging. Nooit maar zou ze huilen om het feit dat ze alleen was. Nooit meer zou ze hoeven huilen om het feit dat ze geen vrienden had. Nooit meer zou ze zich niet goed genoeg voelen voor de wereld. Nooit meer zou ze het gevoel hebben dat ze overbodig was op deze wereld. Nooit meer zou ze haar verleden herinneren. Nooit meer zouden de gelukkige herinneringen van vroeger haar pijn doen. Nooit meer zou ze mensen hoeven te vertrouwen, die niet te vertrouwen blijken te zijn. Nooit meer hoefde ze bang te zijn voor het feit dat mensen haar misschien weer pijn zouden doen. Nooit meer zou ze hoeven na te denken, waarom ze het niet waard was om gezien te worden door haar ouders. Nooit meer zou ze na hoeven denken over het feit waarom haar vrienden haar hebben laten vallen. Nooit meer zou ze na hoeven denken waarom haar vrienden voor elkaar zijn gegaan en waarom haar ex haar had laten vallen voor iemand anders. Nooit meer zou ze na hoeven te denken over het feit dat ze nog moest eten, ook al had ze geen honger. Nooit meer hoefde ze dan na te denken over wat de positieve dingen nog waren in haar leven. Nooit meer hoefde ze zich onnuttig meer te voelen. Nooit meer hoefde ze zich ongelukkig te voelen. Nooit meer hoefde ze de energie te zoeken om door te gaan met haar leven. Nooit meer hoefde ze na te denken over het feit wat haar leven eigenlijk nog waard was. Nooit meer hoefde ze nog op te geven. Nooit meer hoefde ze te zijn wie ze was.

Ze bleef lopen en lopen, het park was ze allang gepasseerd, maar ze durfde er niet heen te gaan. Haar plek was verraden, dat was ze vergeten. Ze wilde daar niet meer heen, stel je voor dat er weer mensen kwamen, die haar weer in duizend stukjes probeerde te breken, omdat ze haar expres pijn wilde doen. Waarom wilde mensen haar expres pijn doen? Waarom was ze het niet waard? Waarom ging alles zo als het nu gaat? Waarom was er niemand om haar te helpen? Niet dat mensen haar konden helpen, dat zou ze zelf moeten doen. Ze wilde het zelf doen, ze moest het zelf doen. Ze moest zelf een manier vinden om hier uit te komen. Ze wilde dat ze sterker was, ze wilde dat ze zo kon zijn als wie ze wilde zijn.
Ze was nu in een buurt die ze niet kende, waar ze nog nooit geweest was. Het maakte haar niet uit, ze wilde niet meer terug naar waar ze vandaan kwam. Ze wilde de nare herinneringen achter laten. Ze bevond zich weer tussen winkels en het winkelende publiek. Ze staarde ze aan en zag niets vreemds, al had ze dat wel graag gewild. Ze keek wat naar de etalages, maar merkte dat niet haar eigenlijk meer kon boeien, het verdoofde gevoel sloot alle emoties verder af. Hoe graag ze dat gevoel weg wilde krijgen, het lukte haar niet. Het frustreerde haar en ze wilde gillen, schreeuwen en stampen. Gewoon op straat. Maar ze deed het niet. Ze wilde geen aandacht of meelijwekkende blikken van mensen. Ze wilde helemaal niets meer. Toen ze een slijter zag liep ze daar naar binnen. Het was donkerder dan buiten en gelijk weer een stuk stiller. Een aantal andere mensen waren in de winkel en de man achter de kassa was in gesprek met een klant. Ze keek om zich heen, wat wilde ze? Haar oog viel op een fles Wodka en ze besloot binnen een seconde dat dat was wat ze nodig had op ’t moment. Ze sloot aan in de rij van de kassa en wachtte op haar beurt. De man vroeg haar ID en ze haalde ‘m uit haar zak, hij keek even van haar en naar de kaart en vond dat genoeg. Snel rekende ze af en liep weer naar buiten. De zon scheen intussen fel, maar ze leek het niet te voelen. Ze liep weer in een richting, maar opnieuw wist ze niet waar ze heen ging. Ze vond het fijn, geen bestemming te hebben, om niet een ingepland leven te hebben, voor even. Toen ze op een soort bosweg liep durfde ze weer even diep adem te halen. In en uit, in en uit. Ze was weer alleen, het was wat ze wilde, maar ook wat ze juist weer niet wilde. Ze voelde weer een tweestrijd en wilde die staken, ze was moe, ze was op, uitgeput. Ze pakte de fles Wodka en draaide de dop eraf. Ze zette hem aan haar mond en dronk. Het maakte haar helemaal niets uit de ze nu pure wodka dronk, het maakte haar niets uit dat dat slecht voor haar was, het maakte helemaal niet uit wat er later zou gebeuren, het maakte haar niet uit dat het prikte in haar keel. Ze dronk en dronk, tot de halve fles leeg was. Ze draaide de dop er weer op en keek om zich heen. Alles leek te draaien, alles leek anders te worden opeens. Alles leek vrolijker, de zon scheen in haar gezicht en ze dacht nergens meer aan. Alleen aan het bos, de vogels en de geluiden die ze hoorde, de stilte. Ze probeerde door te lopen, maar alles leek te bewegen, de grond leek hobbeliger dan hij eerst was. Voorzichtig liep ze door, terwijl ze helemaal warm werd van binnen. Dit is wat ze wilde, zo wilde ze zich voelen. Ze keek naar boven en zag dat de lucht strak blauw was, de zon scheen en het maakte alles lichter. Het doffe wat ze net de hele tijd had gevoeld was verdwenen, ingeruild voor dit nieuwe gevoel, een nieuw verdovend gevoel, maar dan op een andere manier. Het verdoofde alle pijn, het verdoofde alles. Ze wilde zich zo blijven voelen. Ze draaide de dop weer van de fles en goot nog meer naar binnen. Het gevoel werd steeds heftiger en haar hoofd bonkte steeds erger, maar ze wilde dit. Ze wilde even helemaal klaar zijn met alles, even alles van zich afzetten, heel even gelukkig zijn. Voor heel even maar, ze wilde gewoon gelukkig zijn, gewoon gelukkig. GELUKKIG! Het laatste had ze hard op geschreeuwd, zonder dat ze er erg in had. Ze huilde, ze huilde opnieuw. Ze bleef doorlopen, maar haar hoofd bonkte zo hard en alles draaide zo hard voor har ogen, zodat doorlopen onmogelijk werd. Opeens werd alles zwart voor haar ogen en zakte ze in elkaar, het laatste woord wat over haar lippen kwam was een zachte ‘gelukkig zijn’.

The Last Part Of The End. [10]

Voetstappen weerklonken in de gang en Livia opende haar ogen. Een aantal verpleegsters liepen door de gang, druk in gesprek. Voorzichtig draaide ze haar hoofd en keek om zich heen, ze zat nog steeds op de gang. Ze moest in slaap gevallen zijn, want de wijzers op de klok die aan een van de muren hing, gaven aan dat het kwart over zes was geweest. Ze rekte zich uit en voelde zich merkwaardig stijf. Ja, dit was nou niet echt een comfortabele plek om te slapen. Langzaam kwam ze overeind en bleef staan, waarom zat ze ook alweer in de gang? Één voor één kwamen de beelden van een paar uur terug weer naar voren. Gelijk voelde ze die last weer op haar schouders en ze voelde de aandrang om weer tegen de muur te gaan zitten. Haar benen voelden niet meer stijf, maar zwaar en haar schouders liet ze hangen. Ze probeerde haar hoofd leeg te maken, haar gedachtes op nul te zetten, maar ze faalde. De herinnering van vroeger was te sterk. De herinnering van de eerste uitslag die ze kreeg. Ze was met haar ouders de dag na het bloedprikken terug gegaan naar het ziekenhuis. Ze hadden in de wachtkamer gezeten en haar ouders hadden haar hand vastgehouden. Op het moment dat haar naam werd afgeroepen, had ze haar moeder betrapt op dat ze snel een traan uit haar ogen veegde. Dat had een diepe indruk op haar achtergelaten. Ze had haar moeder nog nooit zien huilen. Toen ze in het kamertje zat, had Ter Horst zeer ernstig gekeken en wist ze dat het foute boel was. Hij had toen eerst nog een paar dingen verteld, mar dat wist ze niet meer, omdat ze op dat moment zo gespannen was om het feit wat de dokter ging zeggen. Die zin die hij uiteindelijk had uitgperoken, verandere haar hele leven voorgoed. De zin die niemand ooit in zijn leven wil horen, die iedereen probeert te ontwijken, de zin die je grootste angsten bevestigt, de zin ‘ik heb slecht nieuws voor je’. Het gevoel dat ze toen had, het leek alsof plots de bodem onder haar voeten verdween. De dokter had haar vol meeleven aangekeken en was door gegaan met zijn verhaal. ‘De onderzoeken waren positief, je hebt Leukemie, het spijt me.’ Ze had hem vol ongeloof aangekeken. Ze had nooit gedacht dat dit haar zou overkomen. Dit gebeurde andere mensen, in boeken, in films, maar niet bij haar, dat kon niet. Haar ouders hadden meteen een arm om haar heen geslagen en luisterden naar het verhaal dat de dokter vertelde over wat de mogelijkheden waren voor behandeling. Wat dat voor gevolgen kon hebben en hoe ze met deze uitslagen om moesten gaat. Zelf had ze niet geluisterd, ze had zich afgevraagd of ze dood zou gaan en wanneer. Ze wilde er niet overuit dat ze dood kon gaan, dat was voor oude mensen, niet voor kinderen. Nadat gesprek hadden haar ouders haar mee uit eten genomen, ze had mogen eten wat ze wilde. Livia glimlachte zwak toen ze daaraan terug dacht. Dat zo’n vreselijke herinnering ook toch zo mooi kon zijn. Dit was een van de beste herinneringen aan haar ouders. Ze voelde een steek in haar buik. Haar ouders zouden nu vast gewoon thuis zitten en waren totaal vergeten dat hun dochter in het ziekenhuis moest zijn. Ze zuchtte diep, ze wilde de uitslag weten, maar eigenlijk ook niet. Hier blijven staan hielp ook niet, dus keek ze op de bordjes of ze ergens ‘oncologie’ zag staan.

De weg was gelukkig makkelijk te vinden en was zo veel te snel weer terug in de wachtkamer. Ze ging weer op een van de stoelen zitten en voelde zich enigszins verloren in de wachtkamer. Ze wist ook niet wat ze moest doen. Naar de balie gaan en om de uitslag vragen, aankloppen bij de kamer van Ter Horst, een loslopende verpleegster aanspreken? Ze zuchtte, ze wist het niet. Ze greep met beide handen de stoel vast en voelde dat bekende gevoel van angst in haar buik. Ze tikte nerveus met haar voet op de grond en toen ze het niet langer meer hield, haalde ze haar iPod uit haar zak. Ze wist precies welk nummer ze wilde horen, 21 Guns van Green Day. Het had geen speciale betekenis, maar alleen de melodie al zorgde ervoor dat ze zich wat rustiger ging voelen. Ze ging zo op in de muziek dat ze niet dorhad dat er een deur open werd gedaan en er iemand haar richting op liep. Ze zag het pas toen de twee benen voor haar stand hielden. Ze keek op en zag het gezicht van Ter Horst.
‘Ik had je hier niet meer verwacht.’
Livia wendde haar blik weer af, ze kon hem niet aankijken. Ze wachtte tot hij verder praatte.
‘Maar nu ik je hier tref, kun je beter even meekomen.’
Hij stak zijn hand uit om haar te hpen met opstaan, maar ze pakte hem niet aan. Met trillende knieën stond ze op en het beangstigde haar dat ze niets aan de gezichtsuitdrukking van hem kon zien. Met lood in haar schoenen volgde ze Ter Horst. Binnen deed hij de deur dicht, bood haar een stoel aan en nam zelf ook plaats. Hij vouwde zijn handen in elkaar en keek Livia recht aan. Ze bewoog niet, ze stond strak van de spanning. Ter Horst liet de stilte voortduren, totdat hij verstoord werd door het gehuild van een baby op de gang.
‘Livia,’ begon hij, ‘we hebben vanmiddag je bloed op gestuurd naar het lab en het daar laten onderzoeken. Ik heb net de uitslagen binnen gekregen,’ hij wachtte even, ‘ik moet je helaas meedelen dat de kanker terug is gekomen, het spijt me.’
Livia bleef verdoofd zitten en verstond het einde van de zin al niet meer. Dit kon niet waar zijn, dit mócht niet waar zijn. Waarom zij? Was een keer niet voldoende geweest? Ze dacht aan alles wat ze had doorgemaakt gedurende haar ziekte, ze voelde zich misselijk worden. Ze wilde niet opnieuw een chemokuur, ze wilde niet weer opnieuw bestraald worden, ze wilde niet weer opnieuw kaal worden, ze wilde zich niet weer zo misselijk voelen, ze wilde niet weer hulpeloos in dat ziekenhuis bed hoeven liggen, ze wilde niet weer anders zijn dan de rest. Ter Horst praatte nog steeds, maar ze leek het niet te horen, ze wilde het niet horen. Ze wilde gillen, stampen, schreeuwen en alles kapot gooien wat ze maar in de kamer kon vinden. Ze wilde dit niet, ze wilde dit niet alweer, ze wilde dit niet alleen doen. Wat moest ze nu? Ze wilde het niet tegen haar ouders zeggen, niet nog meer problemen voor hen creëren. Ze kon dit niet er ook nog bij hebben, gewoon niet, maar ze zou het alleen moeten doen. Ze zou niemand er mee lastig vallen, niemand gaf toch om haar, dus waarom zou ze? Nee, ze ging dit alleen doen. Ze hief haar hoofd op en keek de dokter weer aan. Hij keek ernstig en zijn blik straalde medelijden uit, hij was gestopt met praten en wachtte af. Livia bleef zitten en wist niets om te zeggen, alles leek verdoofd in haar hoofd, alles om haar heen had doffere kleuren aangenomen en leken niet deel te nemen aan het dagelijks leven.
‘Dat lijkt mij dus allemaal duidelijk. Je kunt bij de balie een vervolg afspraak maken waarin we alles doornemen hoe we het aan gaan pakken. Je bent een sterk meissie, je komt er vast weer bovenop, net als de vorige keer.’
Ze bleef hem aankijken, hoe kon hij dat nou weten? En sterk, laat haar niet lachen, dat was ze al tijden niet meer. Ze voelde zich verbitterd, ze had gedacht het hoofdstuk af te sluiten, stiekem was ze er een beetje van uitgegaan dat alles nog goed zat. Ze voelde niets, ze voelde zich gezond, ze moest gezond zijn, maar dat was ze niet. Ze beet op haar lip en nam een besluit.

Ze stond op en Ter Horst keek verbaasd. Iets gaf haar energie en ze wist niet waar dat vandaan kwam. Ze moest haar hoofd rechtop houden en zich niet meelaten voeren door emoties. Ze ging dit overwinnen, ze zou al haar overgebleven energie erin stoppen. Ze was nog niet klaar om te sterven, ze wilde nog zoveel bereiken in het leven. Ze liet een overrompelde dokter achter in de kamer toen ze door de deur heenliep. Ze liep regelrecht naar de balie waar ze een afspraak kon maken. De dame was aardig en stelde geen verdere vragen, wat Livia prettig vond. Over drie dagen moest ze terug komen. Ze haatte het, ze haatte elk deel van het. Het liefst wilde ze wegrennen en nooit meer terugkomen, maar ze had zich zelf voorgenomen sterk te blijven, niet laf te zijn. Met nog steeds dat vreemde, verdoofde gevoel liep ze richting de trap en ging naar beneden toe. Eenmaal weer buiten snoof ze voorzichtig de frisse avondlucht op. Het was bijna kwart over acht en ze voelde dat ze honger had. Ze ging niet naar huis, nee ze ging zichzelf trakteren, dat verdiende ze, net zoals de vorige keer. Alleen nu moest ze zichzelf trakteren. Met kordate stappen liep ze richting het centrum. Dat ze geen trek had maakte haar niet uit, ze wilde zichzelf trakteren, in ieder geval niet naar huis gaan. De mensen om haar heen hadden geen idee van haar situatie en leefden hun eigen leven. Niemand die zag dat er een meisje liep die op de rand balanceerde van instorten, van het opgeven van het leven, al had ze zelf de overhand er niet meer in. Niemand die zag dat dit meisje alleen was, niemand had. Niemand zag die problemen die ze al had door gemaakt, hoe ze zich op dit moment voelde. Niemand zag dat dit meisje van binnen dood bloedde van verdriet. Niemand zag dat wat het meisje het meest nodig had twee armen om haar heen waren.

The Last Part Of The End. [9]

De hal van het ziekenhuis was vol met mensen. Patiënten, in rolstoelen of met infusen, dokters die heen en weer liepen, bezoekers met bloemen of ballonnen. Livia bleef midden in de hal staan, ze keek om zich heen en nam alles in zich op. De beelden brachten haar terug naar vroeger. Mensen stootten tegen haar aan, maar ze bleef staan. Ze wist precies waar ze moest zijn, welke trappen ze moest nemen en welke gangen ze in moest. De gevreesde afdeling, die al ver van te voren werd aangekondigd, oncologie. Ze huiverde en slot haar ogen. Ze bewoog haar hand, maar er was niemand om haar te steunen, niemand die er voor haar was. Met lood in haar schoenen begon ze te lopen. Langzaam om er zo lang mogelijk over te doen. Het kwam steeds dichterbij, de onderzoeken die straks zouden volgen en dan, dan de uitslag. Ze wilde er niet aan denken, nu niet. Ze wilde schreeuwen, rennen, tegen de muur schoppen, maar ze deed het niet. De mensen om haar heen zouden niets aan haar zien, van hoe ze zich voelde. Ze liep gewoon maar, met haar ogen dicht zou ze nog niet verkeerd lopen. Het kwam steeds dichterbij, de meters werden er steeds minder, maar haar zenuwen steeds meer. Haar lege hand voelde koud en ze kneep haar vingers samen. Nog steeds niemand. Met moeite zette ze haar ene voet voor de ander en overbrugde zo de laatste meters. Ze zag de vertrouwde deur en liep de wachtkamer in. Op een van de verste stoelen nam ze plaats en probeerde niet om zich heen te kijken. Ze faalde, haar ogen werden vanzelf naar de omgeving toe getrokken. De mensen die er al zaten waren alleen kinderen, het was ook de kinder oncologie. Er waren kinderen met bleke, bange gezichten. Maar ook met kale hoofden die juist vrolijk keken. De ouders die erbij zaten streken hun kind over het hoofd, gaven het knuffels of hielden even hun hand vast. De ouders keken vaak serieuzer dan de kinderen. Twee kinderen hadden een loopauto gevonden en probeerden nu zo hard mogelijk op de ander in te rammen. Ze schaterde van plezier en hadden totaal geen blijk van het onheil wat hen nog te wachten stond. Ze draaide haar hoofd weg van de mensen en keek naar de muren. Ze zagen er nog precies hetzelfde uit, afgezien van de nieuwe kindertekeningen die erbij gehangen waren. Het gaf de indruk van een gezellige plaats, maar zij wist wel beter. Hier had ze altijd moeten wachten, net zoals nu. Ze trok haar benen op en sloeg naar armen daar omheen en liet haar hoofd op haar knieën rusten. De spanning was hoog, elke beweging die ze maakte alarmeerde haar opnieuw. De stemmen om haar heen werden overstemd door haar muziek en ze sloot zich af van de omgeving, ze wilde niet meer.

‘Livia de Jong?’
Een harde stem haalde haar uit haar trance. Ze keek op en zag een vertrouwd gezicht, dat van dokter Verhoef. Haar ogen lieten de angst zien die ze had en haar gezicht was asgrauw geworden. De dokter liep op haar af en stak zijn hand uit. Livia pakte hem niet aan en keek angstig de andere kant op. Ze mistte haar ouders voor het eerst sinds lange tijd. De vorige keren stonden zij haar bij, nu stond ze er helemaal alleen voor.
‘Leuk om je weer te zien. Loop je even mee?’
Wist hij wel wat hij zei? Hoe kon je nou bij zijn om een patiënt terug te zien. Ze moesten hier zijn omdat ze ziek waren en zodra ze beter waren mochten ze weer weg. Als arts moest je toch blij zijn als een patiënt ontslagen werd en niet als hij terugkwam? Ze rilde, maar liep toch dokter Verhoef achterna. Hij bracht haar naar een klein, wit kamertje en wees haar en plek aan om te zitten. Ze keek de kamer rond en zag dat ook hier niet veel verander was. Het voelde vertrouwd, mar op een verkeerde manier.
‘Waarom zijn je ouders niet mee?’
‘Die hadden een belangrijke afspraak,’ loog ze.
‘Wat kan er nou belangrijker zijn dan de gezondheid van je kind?’ hij keek haar verontwaardigd aan.
Het maakte haar niet uit, dacht ze, al wist ze diep van binnen dat het haar ontzettend veel deed. Verhoef zag dat dit onderwerp niet goed lag bij haar en ging over op een ander onderwerp. Hij legde uit wat hij ging doen. Het ging allemaal langs haar heen, ze kon haar aandacht er niet bijhouden. Ze zou wel zien wat er ging gebeuren, ze zou het allemaal over zich heen laten komen. Toen Verhoef klaar was met uitleggen, stelde hij voor om maar meteen te beginnen, dan was het eerder voorbij. Ze knikte gedwee en volgde de opdrachten op die de dokter haar gaf. Hij poerde, nam bloed af en deed nog een paar testen waarvan ze niet wist waarvoor die waren. Ze probeerde niet na te denken, niet bang te zijn voor die grote handen en hoop te houden. Ze moest sterk zijn, nog even.
‘De uitslag komt later vanmiddag. Je kunt in de wachtkamer wachten als je wilt of anders kan ik je bellen.’
De dokter keek haar aan over de rand van zijn bril. Hij had een blik van medelijden in zijn ogen, maar ze wilde het niet zien. Het enige wat ze nu nog kon doen was wachten. Ze zou blijven wachten, dat had ze al besloten. Naar huis gaan was geen optie, dus zou ze hier moeten blijven. Zonder nog haar de dokter te kijken liep ze met een verdoofd gevoel de kamer uit. Alle geluiden en beelden om haar heen vervaagden. Ze zag niets meer, alleen een was van kleuren en geluiden. Ze kon ze niet meer van elkaar onderscheiden, het kostte te veel moeite. De contouren van de mensen en spullen kon ze niet meer zien, het was een grote waas. Alles steeg naar haar hoofd en alles werd opeens zwart.

Ze opende haar ogen en zag dat ze in een bed lag, een ziekenhuisbed nog wel. Haar hoofd voelde zwaar aan en ze wilde niet nadenken. Ze zag een verpleegster heen en weer lopen, ze was zo te zien een voorraad aan het bijvullen. Met doffe ogen keek ze opzij, er lagen verder geen andere mensen op de kamer, alleen zijn. De verpleegster zag dat ze wakker was en kwam naar haar toe gelopen.
‘Je hebt ons even laten schrikken. Je viel flauw toen je terug naar de wachtkamer liep.’
Ze kreunde, niet ook dat nog. De dokter had zeker te veel bloed afgenomen en dacht dat ze sterk genoeg was om zo door te kunnen. Ze wreef met een hand over haar hoofd in een poging de dufheid te laten verdwijnen. De verpleegster vroeg of ze wat water wilde en ze knikte. Ze ging overeind zitten en pakte het glas van de verpleegster aan. In kleine slokjes dronk ze het langzaam leeg. Ze voelde zich slecht, een leeg gevoel in haar stak de kop weer op. Ze was moe, moe van alles. Ze wilde graag haar ogen sluiten en ze nooit meer open doen. Ze vroeg zich af hoe dat zou zijn. Nooit meer wakker worden, nooit meer problemen die ze moest doorstaan, nooit meer zorgen. Ze glimlachte, dat leek haar perfect. Niet meer op deze wereld te hoeven rondlopen, geen gevoelens meer die haar dieper en dieper deden zinken. Alleen rust, rust met alles. Alles zou in een keer weg zijn en ze hoefde zich nergens meer zorgen over te maken. Maar niet alles zou ze graag zien verdwijnen. Een week hiervoor nog wel, maar toen kende ze die twee jongens nog niet. Die twee hadden al meer voor haar betekend dan sommige mensen in hun hele leven. Wat zou ze graag willen dat ze hier geweest waren, dat ze haar hand hadden vastgehouden en dat ze haar een aai over haar hoofd hadden gegeven. Die glimlach die ze net nog had vervaagde en ze sloot al haar vingers om het koude glas. Als ze nog harder zou knijpen, zou het glas vast breken. Met een zwaai gooide ze haar benen over de rand en stapte het bed uit. De verpleegster keek even op, glimlachte naar haar, maar zei niets. Het glas liet ze achter en met vlugge passen liep ze naar de deur van de kamer. Op de gang wist ze niet waar ze was, hier was ze nog niet eerder geweest. Verwilderd keek ze om zich heen en zag ze een aantal mensen op en neer lopen. Zonder te weten waar ze heen ging, begon ze te lopen. Ze wilde weer weg, weg van deze plek, weg van het ziekenhuis. Ergens in een lege gang leunde ze tegen de muur. Ze kon de energie niet meer vinden, het allerlaatste beetje was nu echt verbruikt. Ze sloot haar ogen en zakte omlaag tegen de muur. Het moest nu echt over zijn, allemaal.

The Last Part Of The End. [8]

Buiten floten de vogels al en het nieuwe zonlicht kroop langzaam de kamer van Livia in. Het meisje lag nog te slapen met haar hoofd vredig op het kussen. Iets aan de uitdrukking op haar gezicht verried dat ze niet rustig sliep. De kleine frons op haar voorhoofd werd groter als ze ademhaalde. De wijzers van de klok wezen tien uur aan. Plots klink er een geluid. De mobiel die op haar nachtkastje lag kwam tot leven en verstoorde de stilte in de kamer. Het meisje schrok wakker en tastte met haar hand op het nachtkastje, tot ze de telefoon gevonden had. Met een duf hoofd keek ze op het scherm en haar gezichtsuitdrukking veranderde meteen. Het was een sms van Hubrecht. Of ze vandaag langskwam. Ze bleef even naar het scherm staren en wist niet wat te doen. Toen probeerde ze met trillende vingers wat terug te sturen. Bijna gelijk kreeg ze een sms terug, of elf uur oké was. Ze glimlachte voorzichtig en stuurde terug dat ze daarmee akkoord ging. Livia ging rechtop zitten in haar bed en leunde met haar rug tegen de muur. Een serene uitdrukking op haar gezicht, de mobiel in haar hand, je kon zeggen dat ze blij was met de berichten. Dit was goed, wakker worden met iets leuks. Dat was ook al iets was lange tijd niet voorgekomen was. De laatste tijd maakte ze steeds vaker dingen mee waarvan ze haast vergeten was dat ze bestonden. Opeens verdween de glimlach van haar gezicht. Shit, vandaag was de dag, dé dag. Ze kon helemaal niet weg, ze moest om drie uur in het ziekenhuis zijn! Haar humeur sloeg in een keer om. Hoe goed ze zich net gevoeld had, hoe slecht ze zich nu voelde. Ze beet op haar lip en voelde tranen opkomen. Vandaag zou ze het weten, nog nooit was ze ergens zo bang voor geweest. Wat wilde ze maar al te graag dat ze deze dag kon overslaan. Ze slikte, ze moest sterk zijn, laten zien dat ze niet klein te krijgen was. Ze schopte de deken van haar benen en stond op. Ze ging wel weg, ze hoefde niet nu al in het ziekenhuis te zijn. Ze had moed nodig, moed die ze hopelijk daar kon vinden, bij hem. Ze voelde dat ze beefde, dit ging niet goed, dit ging echt niet goed. Ze zocht wat kleren bij elkaar en trok ze aan. Het maakte niet uit hoe ze eruit zag, vandaag zeker niet. Ze pakte bruusk haar tas en liep naar beneden. Ze stopte er een appel in en liep naar buiten. Het was weer net zulk mooi weer als de dagen ervoor, uitgezonderd van die stormachtige dag. Het einde van de zomer deed nog volop mee met de mooiste zomerdagen. De zon scheen in haar ogen en ze wist dat ze zich eigenlijk blij moest voelen. Ze liet haar hoofd hangen. De mensen om haar heen waren vrolijk, genoten van het weer en zagen geen van alle de duisternis die boven haar zweefde. Hoe dichterbij ze kwam, des te beter ging ze zich voelen. Niet goed, maar beter.

Toen ze voor de deur stond, bonkte ze een paar keer en de deur werd snel opgedaan door een vrolijke Laurens.
‘Hee,’ hij omhelsde haar.
‘Hoi,’ mompelde ze terug.
Zijn vrolijkheid deed haar pijn. Hij wist niet hoe zij zich voelde, maar dat er iets was zag hij duidelijk.
‘Hee, wat is het?’ zijn stem klonk nu serieus en zacht.
Ze kon haar tranen niet binnen houden en algauw liepen ze over haar wangen. Ze liet haar schouders hangen en boog haar hoofd.
‘Hee, wat is er allemaal aan de hand? Kom eens hier.’
Hij trok haar naar binnen toe, sloot de deur en omhelsde haar opnieuw, nu met twee armen. Hij wreef over haar rug terwijl de tranen bleven komen. Haar schouders schokten en ze kon niet stoppen. Alle angsten die ze had, kwamen nu tot zijn recht. Laurens fluisterde sussende woorden in haar oor, maar het kalmeerde haar niet. Ze zag niet dat twee andere jongens de gang op kwamen, maar weer terug liepen toen Laurens een ‘ga weg’ gebaar naar hen maakte. De tranen raakten niet op, ergens in haar had ze een onuitputtelijke bron die de tranen bleef aanvoeren. Laurens duwde haar nog steviger tegen zich aan en probeerde har te kalmeren. Hij wist niet zo goed wat hij met haar aanmoest, zoveel verdriet op de vroege morgen. Het enige wat hem mogelijk leek om te doen, was om zo te blijven staan en te laten zien dat er iemand voor haar was. Wat had ze allemaal meegemaakt? Ze stonden ongeveer wel een halfuur in de gang. Toen maakte ze zich los van hem en keek hem met betraande ogen aan. Met de mouw van zijn overhemd veegde hij de tranen van haar gezicht. De rode ogen die hem aankeken, hij schrok. Hij nam haar hoofd in beide handen en keek haar aan.
‘Waar komen al die tranen vandaan?’
Ze zei niets, ze kon het niet, ze wilde het niet vertellen. Ze hoefden het niet te weten, het zou waarschijnlijk toch niets zijn. Ze had hem alleen nodig, ze wilde niet alleen zijn, ze wilde iemand voelen.
‘Je hoeft het niet te zeggen.’
Zijn ogen keken haar nog steeds aan. Ze hadden een bijzondere kleur en hadden kleine spikkeltjes, ze vond ze mooi.
‘Kom, binnen is het een stuk aangenamer.’
Hij pakte haar hand en leidde haar in de goede richting. In de kamer zat, behalve Hubrecht, nog een andere jongen, ook met zwart haar. Ze keek hem even aan, maar maakte zich niet druk om wie dat was. Dat kon ze niet. Ze ging naast Laurens op de bank zitten en kroop tegen hem aan. Hij was warm en zorgde voor een veilig gevoel. Er werd een arm om haar heen geslagen en ze sloot haar ogen. De jongens keken elkaar onderling aan. Hubrecht’s uitdrukking leek geschokt en die van de jongen met het zwarte haar een groot vraagteken. Laurens had het meisje nog steeds dicht tegen zich aan en voelde hoe ze trilde. Hij keek Hubrecht even aan en beiden wisten ze dat er iets goed mis was met haar, maar wat?

Het was later op de dag en Livia zat nog steeds op de bank. Ze had zich klein gemaakt en in de verste hoek van de bank gekropen. Laurens moest weg en hij had haar hier alleen gelaten. Hij had wel gezegd dat hij dat niet gedaan zou hebben als dat waar hij heen moest niet zo belangrijk was als nu. Ze had de warmte weg voelen gaan en met Laurens was ook het grootste deel van haar hoop verloren gegaan. Ze wist zich geen houding te geven. Ze wilde hier maar al te graag zijn, maar iets zinnigs kreeg ze niet over haar lippen heen. Hubrecht zat tegenover haar, de jongen van wie ze niet wist wie hij was, was verdwenen. Blijkbaar wist Hubrecht ook niet goed wat te doen, want hij zat wat ongemakkelijk op de bank. Ze kon hem niet aankijken, dan zou hij misschien vragen wat er was, maar daar zou ze dan geen antwoord op geven. Ze zuchtte, wat een zooi was ze. Ze kon zichzelf totaal niet aan en wilde niet meer voor haarzelf zorgen. Ze was moe, ze was op. Ze had al haar energie verbruikt bij de angst die ze voelde voor vanmiddag en alle tegenslagen die ze al was tegen gekomen. Ze keek door haar wimpers nar Hubrecht, ze zag dat hij terug keek. Met een aarzeling stond hij op en kwam naast haar zitten. Zonder iets te vragen of te zeggen keek hij haar aan en streek met zijn hand door haar haar. Ze veranderde van positie en nestelde zich tegen hem aan. Hij voelde goed aan dat hij niets moest vragen of zeggen, de stilte was goed zo. Zo bleven ze een tijd zitten, de hand had zich nu naar haar rug verplaatst en streek zacht heen en weer. Livia opende even haar ogen en keek op de klok, ze schrok. Met een ruk kwam ze overeind, ze moest weg! Over een half uur moest ze in het ziekenhuis zijn. Hubrecht keek haar verbaasd aan en probeerde iets te zeggen. Livia bleef even staan en keek hem aan.
‘Ik moet gaan,’ ze draaide zich om en rende de deur uit. Ze rende en rende, ook al hoefde ze niet te rennen. Bij de bushalte bleef ze staan. Dit was het dan.

donderdag 14 oktober 2010

Destine - Down

Hee allemaal,

Zoals jullie weten ben ik een groot fan van de band Destine.
Ze werken zo hard voor steeds een klein stukje verder te komen met hun carrière.
Ze hebben zelf alles van af het begin opgebouwd, niets kwam vanzelf.
Het was fantastisch om ze in kleine zaaltjes te zien optreden voor weinig mensen, maar het is nog mooier om te zien hoe ze gegroeid zijn, hoe ze bekendheid hebben gekregen en hoe ze zich ontwikkeld hebben. Nu zie ik ze in grote zalen, bekende zalen, voor rijen en rijen mensen spelen. Dan noem ik nog geen eens Pinkpop en Lowlands waar ze stonden. Ook de airplay die ze nu hebben op 3FM en andere radio stations, TMF en de publiciteit in bladen en kranten in zowel het binnenland als het buitenland.
Ik ben zo trots op deze jongens, ook dat ze weer gaan touren door heel Europa, dit keer met Attack! Attack!
De nieuwe single is dan ook weer onwijs strak geworden. Het is een cover van een nummer van Jay Sean en Lil' Wayne en ze hebben er hun hele eigen draai aangegeven. Live klinkt het altijd al geweldig en krijgen ze het hele publiek mee, maar nu hebben ze 'm ook opgenomen en een video erbij gemaakt.
De video is zeker het kijken waard, ze hebben een groot deel zelf gemaakt en het is een leuke opzet, ik kan 'm blijven kijken.
Check 'm hier!
http://www.youtube.com/watch?v=ftaWXbkt6OU

En voor de gene die het nummer ook graag op z'n iPod wil hebben.
Hier is de download link voor iTunes:
http://itunes.apple.com/nl/album/down-single/id392606939

Het zou natuurlijk tof zijn als Destine nog mee bekendheid krijgt, zorg dat je Down verspreid als je vindt dat iedereen 'm zou moeten horen!

X Meike

woensdag 19 mei 2010

The Last Part Of The End. [7]

7.

Livia lag op de bank en had haar hoofd op de schoot van Hubrecht. Ze waren nog even aan het praten, terwijl ze ondertussen een pizza naar binnen aan het werken waren. Ze hadden de hele middag zitten praten, onwijs scheef gezongen en vreemd gedanst. Het voelde voor Livia of ze een compleet andere wereld was ingestapt. Dit was haar wereld niet meer geweest sinds lange tijd en nu, nu was ze voorzichtig weer over de grens gestapt. Voorzichtig, dat wel, maar ze was erover. Het voelde goed, alles voelde vandaag goed. Ze voelde een hand door haar haar en ze glimlachte. Het leek alsof alles van binnen gloeide, alsof ze net een kop warme thee had gedronken. Dit had nooit meer durven dromen, mensen die wel zagen wie ze was. Maar nu, bedacht ze, stel je voor dat ze dit helemaal niet menen, zich anders voordoen dan ze zijn? Ze voelde die vertrouwde angst weer, stel dat ze haar zo laten vallen, haar gewoon gebruiken? Ze sloot haar ogen en wilde niet meer denken.
‘Je bent toch niet moe?’
Ze opende haar ogen en zag Hubrecht naar haar kijken. Ze glimlachte zwakjes.
‘Redelijk.’
‘Als je wilt, mag je slapen.’
‘Nee, dat hoeft niet.’
Ze grinnikte, slapen, hier, ja dag. Stel je voor dat ze dan wat met haar uithaalden? Ze draaide haar hoofd weer en leek tevreden. De hand van Hubrecht voelde ze weer door haar haar.

Na niet al te lange tijd waren de pizza’s op en was de fles wodka leeg. Laurens had voor de wodka en de cola gezorgd, Hubrecht voor de pizza’s. Livia lag veel te fijn om weer overeind te komen. Het was tijd en Livia had haar ouders gesmst dat ze niet thuis zou eten, maar wel op tijd weer thuis zou zijn. Het was tijd om te gaan, maar ze had de energie niet om overeind te komen. Thuis was er niemand, in ieder geval, niemand voor haar. Hier waren twee mensen die er wel voor haar waren, die wel vroegen hoe het met haar ging. Ze hoorde Laurens en Hubrecht met elkaar praten, maar het gesprek ging langs haar heen. Ze hoorde af en toe wat woorden, zoals ‘optreden, Robin, drumstel, tourschema’. Ze zouden vast naar één of ander optreden willen en waren dat nu aan het bespreken. Uiteindelijk maakte ze toch aanstalten om overeind te komen. Laurens stak zijn hand uit om haar te helpen en ze pakte die dankbaar aan.
‘Ik ga weer, ‘ zei ze.
‘Nu al? Er is nog genoeg wodka hoor,’ Laurens knipoogde en omhelsde haar, ‘het was leuk om kennis met je te maken. Six heeft wel een goede chick van de straat af geplukt.’
‘Nou zeg,’ Hubrecht keek verontwaardigd, ‘kan het ook wat socialer?’
Laurens schonk hem zijn liefste glimlach en knipoogde opnieuw naar Livia.
‘Kom je snel weer langs?’ vroeg Hubrecht toen hij haar omhelsde.
‘Ja, graag zelfs.’
‘Als in binnenkort?’
Livia keek even van de een naar de ander. Ze leken redelijk normaal en ze zag geen sporen van iets dat bij haar angst opriep. Ze aarzelde even. Wat moest ze doen? Ze wilde graag komen, maar iets weerhield haar.
‘Oké.’
‘Geef je nummer anders, dan houden we contact.’
Laurens maakte een fluitend geluidje en zowel Livia als Hubrecht werd rood. Het maakte haar verlegen. Ze gaf haar nummer en liep naar buiten toe. Toen ze het tuinpad afliep leek de wereld opeens een stuk mooier. De bomen die in de late avondzon stonden leken te stralen, de kleuren van de bloemen leken feller en ze had nog nooit gezien dat het gras zo groen was. Zonder ook maar ergens bij na te denken liep ze terug naar huis. Thuis leek ook alles mooier dan normaal, het leek er zelfs menselijk. Op haar kamer pakte ze haar gitaar en begon te spelen, om haar hoofd leeg te maken.

People with different faces
Full of hope, anger or sadness
You’re lost, aren’t you?
Lost in your own feelings
What about the possibilities?
It’s time to let hope go

One day
You’re ready to hide
Far away from all your fear
Leaving the mess behind you
No strength to carry on

Now or never
Times are changing
Never thought about it
Stars high up in the sky
Are still shining

One person
Can make you change
It’s looking better now
Your faith is coming back
No need to suffer anymore

De woorden zong ze zacht mee en haar vingers bespeelden de gitaar uit zichzelf. Er was niets nodig, ze had voldoende. Er was geen plek voor gemixte gevoelens, alleen voor gedachtes die ze had, de dingen in haar hoofd. Ze bleef spelen, steeds dat ene nummer herhalen, tot het buiten te donker werd en ze niets meer kon zien in haar kamer. Ze zette de gitaar weg en maakte zich klaar om te slapen. In de badkamer zag ze dat de wonden op haar gezicht al begonnen te genezen. Ze ging er met een vinger overheen en bleef in de spiegel kijken. Ze zag zichzelf een keer goed. Bleek, mager en met grote wallen. Ze meed de spiegel altijd het liefst. Ze had deze maand amper gegeten, het honger gevoel was goed om haar andere gevoelens even te vergeten. Ze herkende zichzelf bijna niet meer. Dit was niet wie ze was of wie ze was geweest. Dit was iemand anders, iemand die ze niet kende, maar niet zij, dat zeker niet.

De volgende ochtend werd ze pas om half elf wakker, maar ze had het gevoel alsof ze maar vier uur geslapen had. Haar hoofd voelde zwaar en ze had moeite om haar ogen open te houden. Met een zucht stapte ze uit bed. Nadat ze zich aangekleed had ging ze naar beneden toe. Ze had totaal geen honger, maar ze had besloten beter voor zichzelf te gaan zorgen, ze moest beter voor zichzelf gaan zorgen. Ze rilde, ze had nergens zin in. Ze wilde eigenlijk maar één ding, terug naar het huis waar ze gister was. Niet hier weer alleen blijven. Ze zuchtte, had ze maar een nummer om te bellen, om te vragen of ze haar kwamen halen. Helaas was dat niet het geval, ze had alleen haar eigen nummer gegeven. Zou hij bellen? Vast niet. Ze wilde er niet meer aan denken. De yoghurt die ze op haar lepel had viel en ze keek ernaar. Zonder nog iets te bedenken zette ze haar lepel terug in de kom en schoof hem van zich af. Ze hoefde niet meer. Haar hoofd stond totaal niet naar eten. Morgen was de dag van de waarheid. Zou ze nog steeds gezond zijn of zou het tafereel zich herhalen? Ze kon haar hoofd niet rustig houden. Ze wilde niet terug, niet nu al. Ze had genoeg gezien, ze was daar lang genoeg geweest. Ze was bang, ja, ze was echt bang. Ze moest dit alleen doen, maar ze wilde niet. Ze wilde dat er iemand was die haar hand vast kon houden, die haar gerust stelde en die haar zou troosten als dat zou moeten. Ze werd gek van zichzelf, elk deel van haar lichaam was gespannen. Ze wilde hier niet meer zijn, ze moest hier weg. Weg van alles, maar als ze wegliep had ze helemaal niets meer. Dan was ze gewoon een gezicht in de massa, dan was ze niets, niemand meer. Ze wilde dit overwinnen, het moest. Het zou haar lukken. Nu moest er een keer iets wel goed gaan in haar leven, één keer zou dat mogelijk moeten zijn. Het moest.

zaterdag 24 april 2010

The Last Part Of The End. [6]

6.

De dagen verstreken en nog steeds had ze de spullen niet terug gebracht. Ze lagen keurig te wachten, fris gewassen in een plasticzak op haar bureau. Elke keer als ze er naar keek voelde ze zich schuldig. Hij wilde vast zijn spullen terug, maar zij was te laf om ze terug te brengen. Stel je voor, straks wist hij niet meer wie zij was of pakte hij de tas aan en zei ‘doei’. Ze wilde hem niet laten gaan, niet nu al. Ze was juist zo blij geweest dat er iemand voor haar geweest was, dat wilde ze nog even niet kwijt. Ze was bang dat ze dan weer terug viel in haar eenzame bestaan, dat wilde ze niet meer nu ze weer wist hoe gezelschap voelde. Hubrecht was niet het enige probleem, over twee dagen was de controle in het ziekenhuis al. Ze wilde niet, bang voor wat ze misschien zou gaan horen. De laatste paar dagen overwoog ze het idee om niet te komen opdagen, om gewoon niet te gaan. Als ze het niet wist had ze er ook geen last van. Alleen het probleem was dat niet weten bijna net zo erg was als het weten dat het fout zat, je wist niet precies waar je aan toe was. Ze rilde bij het idee weer door die lange, witte gangen te moeten lopen. Die doktoren die je allemaal wilde zien en je overal prikten. Ze probeerde haar gedachte af te sluiten van dat onderwerp, maar steeds kwamen die beelden weer terug. Na een paar dagen kon ze ze het bijna niet meer uithouden en voelde ze zich nog meer in zichzelf gevangen dan eerst. Nu had ze het gevoel dat haar hoofd bijna barstte, ze wilde afleiding zoeken. Het pakketje op haar bureau staarde haar aan en trok haar aandacht. Ze haalde diep adem en besloot het dan toch te gaan langsbrengen, het zou toch een keer moeten gebeuren. Ze zette alle angsten aan de kant en pakte de zak op. Het moest maar, ze zou vanzelf wel zien hoe hij reageerde als ze opeens weer voor zijn deur stond. Ze wist niet eens of hij thuis zou zijn, ze had niet om hem te bereiken, dus ze moest het er maar op wagen. Ze haalde opnieuw diep adem en liep haar beneden. Ze trok haar jas aan en ging naar buiten.

Ze wist de weg niet precies meer, ze had de vorige keer niet echt gelet op waar ze liep en hoe ze daar moest komen. Ze liep en ze liep. Ze zong mee met de muziek die haar iPod afspeelde en doodde zo de tijd van het lopen. Af en toe herkende ze de huizen nog van toen ze er die dag langsgelopen was. Zo zou het goed moeten gaan. Ze kreeg gelijk, na een tijd lopen stond ze weer in de straat waar ze moest zijn, het huis van Hubrecht. Ze begon langzamer te lopen en voelde de angst weer omhoog kruipen. Dit was eng, dit was echt eng. In haar hoofd speelden verschillende scenario’s zich af over wat er zou gebeuren als ze op de bel gedrukt had. De spanning was hoog en ze sloot even haar ogen. Ze kon het niet blijven uitstellen, ze was er nu toch. Met lood in haar schoenen liep ze naar de voordeur. Haar vingers zweefden nog even aarzelend boven de deurbel, maar duwden daarna de knop in. Ze hoorde niets en drukte nog een keer, weer niets. De bel was dus blijkbaar kapot. Ze twijfelde, wat moest ze nu doen? Ze aarzelde nog even, maar besloot toen maar gewoon op de deur te kloppen. Ze haalde diep adem. Het duurde even, maar toen zag ze iets bewegen achter de deur. Livia was van top tot teen gespannen. Het plastictasje in haar hand hield ze zo stevig vast, zodat het leek alsof ze het nooit meer los zou laten.

De deur werd open gedaan en ze keek op. Haar ogen werden groot van schrik en ze deed snel een stap achteruit. Dit was Hubrecht niet. Waar was hij? Paniekerig staarde ze de vreemde jongen aan die in de deuropening stond. Deze jongen was niet zo dun als Hubrecht en zeker niet zo blond. Hij had helemaal geen blond haar, het was pikzwart. Zwart, dat aan alle kanten uit stond en ook zijn ogen waren een beetje zwart gemaakt. Hij had een ringetje in zijn neus en ze kon nog net een stuk van een tattoo op zijn borst zien, de rest werd bedekt door een zwart wit geblokt overhemd. De jongen keek haar vragend aan, maar zij stond aan de grond genageld. Waar was Hubrecht? Het bleef maar door haar hoofd spoken. Wie was deze jongen en wat deed hij hier? Ze wilde wegrennen, weg van deze vreemde jongen, maar ze deed het niet. Ze wilde een keer niet wegrennen voor iets, niet weer opnieuw laf zijn. Ze stond nog steeds doodstil en staarde de jongen aan. Hij wist blijkbaar ook niet wat hij met haar aanmoest.
‘Waar is Hubrecht?’ vroeg ze moeizaam.
‘Six? Hij is binnen. Wat kom je doen?’ antwoordde de vreemde jongen.
‘Hubrecht,’ mompelde ze.
‘Zal ik hem even voor je halen?’
Ze knikte, ze moest Hubrecht zien. Ze zag de jongen naar binnen lopen en hoorde stemmen. Ze kon niet verstaan wat ze zeiden, maar algauw zag ze de jongen terug komen met daarachter het onmiskenbare blonde haar van Hubrecht. Opgelucht haalde ze adem en ontspande haar lichaam enigszins. Hij was er nog. Ze zocht zijn ogen en toen ze die gevonden had zag ze dat ze nog precies hetzelfde waren. Hij glimlachte.
‘Livia’
Hij wist het nog, hij wist haar naam nog. Haar ogen lichtten op en ze keek verlegen naar de grond.
‘Ik kom je spullen terug brengen,’ mompelde ze zachtjes.
Ze stak de zak met kleren naar voren en wachtte tot hij het aanpakte. In haar ooghoeken zag ze dat de vreemde jongen verbaasd van de één naar de ander keek. Hij begreep duidelijk niet veel van de situatie. Ze wilde weten wie hij was, weten wat hij hier deed. Ongemakkelijk bleef ze staan, niet goed wetend wat te doen.
‘Kom anders even binnen,’ zei de vreemde jongen, ‘dan kan Six gelijk vertellen waar hij jou nou weer vandaan heeft gehaald.’
Livia zag dat hij knipoogde en even opzij keek naar Hubrecht. Six? Dat begreep ze niet helemaal. Het zou waarschijnlijk wel een bijnaam zijn, ze kon alleen niet verklaren hoe hij daar aan gekomen was. Ze bedacht opnieuw dat ze eigenlijk niets van hem wist en zette het uit haar hoofd. De vreemde jongen deed een stap opzij en maakte een gebaar, zodat ze achter Hubrecht aan naar binnen liep. De huiskamer was opnieuw leeg, er was meer troep vergeleken met de vorige keer, maar alles was voor de rest hetzelfde. Ze bleef onhanig staan en wachtte tot iemand zei dat ze kon gaan zitten. De vreemde jongen en Hubrecht gingen op de bank zitten en Hubrecht maakte een gebaar, zodat ook zij plaats nam. Even was het stil en wisten ze alle niets te zeggen. Toen nam de vreemde jongen het woord.
‘Ik zal mijn maar even voorstellen, Laurens.’
‘Hoi,’ mompelde ze.
Laurens. Mooie naam. Hij zag er enger uit dan hij waarschijnlijk was, hij klonk in ieder geval aardig. Mooie stem, dat ook.
‘Jij bent Livia dus. Dat zei Six net, dus dat neem ik aan.’
Ze knikte, dat had hij goed onthouden. Ze hield haar blik op de grond gericht en wist niet wat te doen. De twee jongens keken elkaar aan en gaven elkaar blijk dat ze niet zo goed wisten wat ze met het meisje tegenover hen aanmoesten. Ze hadden medelijden met haar, ze straalde iets triests uit, verdriet en angst. Hubrecht wilde haar helpen, haar treurige gezicht zien lachen. Uit het gesprek van hen was hij meer over haar te weten gekomen, maar niet was haar dwars zat. Dat haar iets dwars zat, was hem duidelijk. De stilte duurde voort en Livia had haar ogen nog steeds op de grond gericht, wat moest ze doen? De jongens bewogen, dat hoorde ze, maar ze wist niet wat ze deden.
‘Wil je wat drinken?’
Hubrecht sprak en Livia keek op. Ze knikte.
‘Water graag.’
‘Witte?’, nu keek Hubrecht Laurens aan.
‘Is het te vroeg voor wodka cola?’ hij grijnsde.
‘Moet jij weten’, Hubrecht lachte.
‘Ach, geef maar een gewone cola adn.’
Hubrecht verdween en Livia en Laurens bleven achter. Laurens ving haar blik een bleef haar aankijken.
‘Hoe ben je bij Hubrecht verzeild geraakt?’
Zou ze dat vertellen of zou ze dat aan Hubrecht overlaten? Wie was hij en waarom wilde hij dat weten? Duizenden vragen dwaalden door haar hoofd.
‘Wie ben je?’ vroeg ze uiteindelijk.
‘Dat had ik toch al gezegd?’ een vragende blik lag op zijn gezicht, ze knikte.
‘Maar wat doe je hier?’
‘In dit huis? Ik woon hier?’
Woonde hij hier? Dus Hubrecht was niet alleen, zoals ze eerst dacht. Laurens hield hem gezelschap. Woonden ze samen als huisgenoten of waren ze samen? Nog maar vragen kwamen bij haar naar boven en helder nadenken lukte haar ook niet meer. Als ze zich ergens op probeerde te concentreren begon alles te bewegen voor haar ogen en kneep ze haar ogen dicht.
‘Zijn jullie samen?’
Laurens keek haar aan en barstte toen ik lachen uit, een heel schattige lach.
‘Six en ik, als stel? Nee, dat nooit.’
Hij moest nog harder lachen, het idee van hem samen met Hubrecht vond hij zo absurd dat hij er alleen maar om kon lachen. Livia voelde dat ze rood werd, ze had iets raars gezegd, maar lachte toen schuchter met Laurens mee. Op dat moment kwam Hubrecht weer binnen lopen met het drinken en keek nogal verbaasd toen hij zag dat er gelachen werd.
‘Six,’ Laurens wendde zicht tot Hubrecht, ‘moet je horen. Ze vroeg net af wij samen waren, als in een stel, vind je die niet goed?’
Toen hij dat hoorde, moest ook hij lachen. Hij zette het drinken neer en nam toen plaats op de schoot van Laurens. Hij sloeg zijn armen om de nek van Laurens en keek hem verliefd aan.
‘Maar schat, dat is toch ook zo?’
‘Oh ja, natuurlijk lieverd.’
Laurens streek door het haar van Hubrecht en keek hem diep in de ogen. Livia proestte het uit en ook de jongens moesten moeite doen om serieus te blijven kijken. Twee volwassen jongens, één op de schoot van de ander en dan deden alsof ze een getrouws stel waren.
‘Lach je onze liefde uit? Sixlief is mijn alles, toch honnepon?’
Hubrecht knikte heftig, maar moest toen toch echt lachen. Ze lagen dubbel om iets totaal onzinnigs.

Het deed Livia goed om te proberen om te lachen. Ze had het gevoel alsof haar lachspieren afgestorven waren. Om nu weer te kunnen lachen, voelde goed. Ze haalde een hand door haar haar en keek de jongens vrolijk aan. De jongens waren blij om haar te zien lachen, dat liet een knap gezicht zien achter het grauwe, ingevallen gelaat. Het gesprek kwam na dit voorval snel op gang. Laurens kreeg het hele verhaal te horen en ze hadden zat onderwerpen om over te praten. Livia merkte op dat Hubrecht en Laurens totaal anders waren dan Xander en Marjolijn. Grappig, ze had al dagen niet meer aan hen gedacht, ze had ze inderdaad niet meer nodig. Deze twee jongens waren anders, maar iets aan hen trok Livia aan. Ze wist niet goed wat dat was, maar het voelde goed. Ze zou ze graag vaker willen zien, beter leren kennen. Maar misschien zaten ze daar helemaal niet op te wachten, een zwak kind. Ze besloot voor het eerst zich daar geen zorgen over te maken en te genieten van het moment zelf. Een moment waar ze weer even kon zijn wie ze geweest was, even een moment van rust. Dit zat goed, dat wist ze.

donderdag 8 april 2010

The Last Part Of The End. [5]

5.

Het liep tegen het eind van de middag en Livia bevond zich nog steeds in het huis van Hubrecht. Ze hadden de hele tijd zitten praten. Ze hadden gepraat over van alles en nog wat, hij wilde ook veel van haar weten. Op de meeste vragen gaf ze wel antwoord, maar op sommige kon ze geen antwoord geven, al had ze dat nog zo graag gewild. Hij wilde weten hoe oud ze was, achttien jaar, hoe ze voluit heette, Livia Mercedes de Jong, wat voor school ze deed, niets op het moment en wat voor muziek ze luisterde, meet in de alternatieve hoek. Het voelde alsof ze meespeelde in een quiz, een quiz over zichzelf. Ze vond het niet vervelend, integendeel, ze vond het leuk. Het was lang geleden dat iemand iets aan haar vroeg of iets van haar wilde weten. Bij hem voelde ze zich op haar gemakt, bij hem voelde ze zich niet bang. Toen haar oog op de gitaar in de hoek viel, voelde ze het verlangen om even iets te spelen, even wat muziek te horen.
‘Wil je wat spelen?’
Hubrecht had blijkbaar gezien dat ze naar de gitaar had gekeken, ze knikte. Hij stond op, pakte de gitaar en gaf hem aan haar. Hij lag gelijk goed in haar handen, ze speelde een paar willekeurige akkoorden. Hij was gestemd, ze glimlachte. De vertrouwde klanken deden haar goed. Ze speelde het eerste nummer dat in haar opkwam. Wake Me Up When September Ends, een van haar favoriete nummers op het moment. In haar hoofd zong ze de woorden mee en vergat alles om haar heen. Toen de laatste klanken wegstierven keek ze weer op. Hubrecht keek haar verwonderd aan.
‘Je speelt goed.’
Ze voelde zich rood worden en legde de gitaar naast haar neer. Hij pakte de gitaar op en liet zijn vingers over de snaren gaan. Voorzichtig sloeg hij het eerste akkoord aan en liet zijn vingers toen de vrije loop gaan. Ze keek naar hem terwijl hij aan het spelen was. Ze zou wel uren naar hem kunnen kijken zo, de plezier en concentratie die hij uitstraalde terwijl hij aan het spelen was. Haar oog viel op de klok, ze schrok. Ze had allang thuis moeten zijn. Haar ouders zouden allang gegeten hebben, hopelijk hadden ze nog wat voor har overgelaten.
‘Ik moet weg.’
‘Oh.’
Ze zag dat zijn uitdrukking veranderde en iets binnen in haar zorgde voor een warm gevoel. Ze stond op en pakte haar tas. Ze liep naar de deur en draaide zich om. Hubrecht stond aan het eind van de gang. Ze wilde iets zeggen, maar wist niet precies wat. Ze maakte een paar overwegingen in haar hoofd en keek hem toen aan. Ze opende haar mond, maar ze kon de juiste woorden niet vinden. Ze draaide zich weer om en opende de deur. Buiten draaide ze zich opnieuw om.
‘Dank je.’
Ze stonden wat verlegen tegenover elkaar, niet wetend wat te doen. Ze vond zijn ogen en zag dat hij haar begrepen had. Ze wendde haar blik af en liep richting straat. Buiten was het nog licht en een paar vogels waagden zich nog aan een avond nummer. Ze liep en had geen idee waar ze was. De regen had grote plassen achtergelaten en alles bij elkaar zorgde voor een trieste sfeer. Het was koud, het vest van hem trok ze hoger op en haalde haar iPod uit haar tas, die blijkbaar wel droog was gebleven in de regen. Onbewust van de glimlach op haar gezicht zetten ze Hot Air Balloon van Owl City op, een vrolijk nummer, een lief nummer. De wind blies tegelijk in haar gezicht en ze voelde iets op haar hoofd branden. Dat herinnerde haar weer aan het begin van de dag, hoe anders ze zich had gevoeld dan nu. Hoe slecht ze zich toen voelde, en nu ging het steeds iets beter. Natuurlijk niet goed, maar het verzachtte de pijn. Ze glimlachte naar voorbijgangers, ze had zich lang niet zo gevoeld. Ze wist haast niet meer hoe het was om iets leuks meet te maken, iets wat haar beter deed voelen. De straten waar ze liep herkende ze niet, maar veel maakte haar dat niet uit. Ze liep en zou vanzelf wel zien waar ze uitkwam. Ze had vandaag geluk gehad, geluk bij een ongeluk. Op het moment dat ze er helemaal doorheen zat, was er toch nog iemand die zich over haar bekommerde, die haar had zien liggen. Hij zou makkelijk voorbij gelopen kunnen zijn, zij had dat toch niet gemerkt. Dat hij dat niet gedaan had, gaf haar een goed gevoel. Ze wist eigenlijk niets over hem. Ze hadden zolang zitten praten, maar hij vroeg steeds dingen aan haar, dat ze zelf helemaal niets gevraagd had. Ze zou graag wat meer over die blonde jongen willen weten. Toen ze om zich heen keek, zag ze dat ze weer op bekend terrein was gekomen. Ze was niet ver meer van huis en ze merkte dat ze nog nooit zo graag ergens anders had willen zijn dan nu. Haar gezicht betrok, maar ze herstelde zich snel. Ze zou nu alleen positief denken, dat haar die glimlach deed geven. Thuis aangekomen opende ze de voordeur en gooide haar tas ergens neer. Het was rustig in huis, dat hield in, er werd niet geschreeuwd. Waarschijnlijk was haar moeder boven en was haar vader de krant aan het lezen in de woonkamer. Toen ze naar binnenliep zag ze dat ze gelijk had.
‘Wat ben je laat. Je eten staat in de magnetron.’
Niets geen ‘waar ben je geweest’, of ‘was het leuk’. Nee, alleen de nodige feiten verkondigen, dat was ze echter wel gewend. Toch deed het keer op keer pijn, elke keer hoopte ze dat haar ouders tóch een keer vroegen hoe het ging of interesse toonden in hun enige dochter. Ze wist dat het onmogelijk was, maar toch bleef ze hopen. Ze liep de keuken in en drukte wat op de knoppen van de magnetron. Toen het eten warm was ging ze aan tafel zitten en at langzaam de pasta die op haar bord lag op. Ze was met haar hoofd nog steeds bij die middag. Ze maakte steeds een voorstelling van hoe hij haar gevonden had. Ze vroeg zich ook af wat hij in het dagelijks leven zou doen. Ze vond het wel een persoon die aan het studeren was, maar wat? Misschien iets met sport, ze zag hem ook wel een kunstenaar worden. Misschien had ze het wel helemaal fout en was zijn ambitie om voor de olifanten te zorgen in de dierentuin. Ze grinnikte, ze kon zich niet voorstellen dat iemand dat graag zou willen worden. Misschien werd hij wel astronaut! Oké, nu voelde ze zelf ook dat haar gedachtegang iets op hol sloeg. Ze moest zich beperken tot de feiten en het hoofd koel houden. Ze ruimde haar spullen op en verdween naar boven. Gelijk gaan douchen leek haar het beste idee en algauw stond ze voor de tweede keer die dag onder de douche. Ze glimlachte opnieuw, het deed haar denken aan die middag. Het stelde niet veel voor en hoe blij ze was, hoe meer er weer kapot gemaakt kon worden. Ze mocht niet opnieuw gebroken worden. Ze moest uit de buurt blijven. Al was hij nog zo aardig, wie zei dat hij haar niet kon breken? Ze kwam weer onder de douche uit en vouwde de spullen van Hubrecht net op. Morgen zou ze de kleren wassen.

zondag 4 april 2010

The Last Part Of The End. [4]

4.

Het weer was omgeslagen, in plaats van de felle zon die scheen die ochtend, waren er nu grote wolken te zien in de lucht. Kleine druppels vielen omlaag en de bomen wiegden angstig heen en weer. De druppels werden groter, je zag mensen rennen met een tas boven hun hoofd en er was bijna niemand meer op straat. De straten werden natter en de minuten kropen voorbij, tot er helemaal niemand meer te zien was. De stilte werd alleen onderbroken door het zacht getik van de regendruppels op de grond. Wat niemand opviel was dat er nog wel iemand buiten was in de nu hevige regen. Een meisje dat op haar buik op de straat lag, net buiten het zicht van de meeste mensen. De regen had haar doorweekt en haar haren lagen in slierten om haar hoofd, ze bewoog niet. Ze lag daar en hield haar ogen dicht. Ze was niet in staat om overeind te komen en liet gedwee de regen haar lichaamstemperatuur verlagen. Ze wilde opstaan, een plek zoeken waar het droog en warm was, ergens waar de straat niet zo hard lag. Het lukte niet. Ze opende haar ogen en zag grote plassen water. De lucht was donker, onheilspellend en ze deed haar ogen weer dicht.
Een jongen met een zak boven zijn hoofd liep langs de huizen heen en probeerde zo snel mogelijk te lopen, zonder in de plassen te staan. Hij liep zo snel dat hij niet opmerkte dat er iemand op de grond lag. Hij trok zijn plastic zak nog dieper over zijn hoofd en keek recht voor zich uit, maar in zijn ogen hoeken zag hij iets wat zijn aandacht trok. Hij draaide zich om en probeerde te achterhalen wat het was. Hij schrok. Op de grond lag een gedaante van een meisje, roerloos en doorweekt. Snel liep hij terug en knielde naast haar neer. Voorzichtig draaide hij haar om of te kijken of ze nog bij kennis was. Het gezicht zat onder het bloed en haar ogen waren gesloten, maar ze ademde. Je kon horen dat hij opgelucht was. Hij wist alleen niet wat hij moest doen, radeloos haalde hij zijn hand door zijn, nu wel natte, haar. Zachtjes schudde hij het levenloze lichaam door elkaar, de druppels die op haar gezicht vielen spatten uiteen en liepen vervolgens langs de zijkant naar beneden. Hij veegde er een paar weg en schrok, ze was steenkoud. Moedig zoals hij was trok hij zijn eigen jas uit en legde hij die voorzichtig over haar heen. De jongen bleef naar haar kijken en wist niet wat te doen. Hoog in de lucht klonk de donder en de regen nam nog heftigere vormen aan. De jongen rilde, hij had het koud zo zonder jas. Met zijn vingers veegde hij een sliert haar uit het gezicht van het meisje en keek omhoog, een donkere grijze massa. Je zag dat de jongen iets had besloten, resoluut wendde hij zijn hoofd af en keek weer naar het meisje aan zijn voeten. Een twijfelachtige uitdrukking sierde zijn gezicht, maar een paar seconden later was dat veranderd in vastberadenheid. Voorzichtig schoof hij zijn armen onder het lichaam en tilde het op. Ze was zo licht als een veertje en nu hij gezicht van dichtbij bekeek, zag hij hoe mager ze was en hoe groot de wallen onder haar ogen waren. Hij vroeg zich af wat dit meisje in zijn armen allemaal al had meegemaakt om er zo uit te zien en zo alleen te zijn. In grote passen liep hij in de richting waar hij eerder ook van plan was naar toe te gaan, alleen nu lette hij er niet meer op of hij in de plassen stapte. Hij voelde hoe zijn schoenen nat werden en algauw voelde hij zijn voeten niet meer door de kou. Zien waar hij heen ging was bijna onmogelijk geworden door de felle regen, het was dat hij de weg kende dat hij wist waar hij liep. Hij keek weer naar het meisje in zijn armen en versnelde toen zijn tempo. Links, rechts, de brug over, rechts. Hij liep verschillende straten in en hield uiteindelijk halt voor een ietwat gehavende voordeur. Hij opende de deur en liep voorzichtig, zodat hij haar hoofd niet zou stoten, naar binnen. Het huis was koud en leeg, er leek niemand aanwezig te zijn. Hij verplaatste zich naar de trap en zorgde dat hij zonder problemen de eerst volgende etage bereikte.
Boven legde hij haar op een bed neer in een van de verscheidene kamers. Je zag dat hij voor een moeilijke keuze stond. Ze was doorweekt en koud door de regen en hij zou haar met liefst wat droge kleren aantrekken. Maar iets weerhield hem ervan omdat te doen en hij voelde zich niet op zijn gemak. Hij ging op een stoel zitten en keek naar het meisje, ze lag er nog steeds roerloos bij. De ogen nog altijd gesloten en de armen en benen lagen in de positie zoals hij haar neergelegd had. De jongen werd rusteloos. Hij stond op en liep heen en weer door de kamer en keek steeds even naar het lichaam dat op het bed lag. Hij haalde een deken uit een andere kamer en legde die over haar heen. Buiten kwam de regen nog steeds met bakken uit de hemel. De plassen waren nu dieper en zelfs auto’s hadden moeite met het water. De jongen liep naar het raam en keek naar buiten. Aan zijn gezicht was niet af te leiden wat hij dacht, maar dat hij ergens aan dacht was duidelijk.

Het meisje voelde opeens een onverklaarbare hoofdpijn. Haar hoofd was duf en ze kon zich niet goed herinneren wat er precies was gebeurt. Ze probeerde zich te bewegen, maar ze kreeg haar arm niet opgetild. Ze kon zich nog iets herinneren van een val, maar wat er daarna gebeurd was wist ze niet. Ze hield haar ogen nog altijd gesloten. Ze had het koud, haar vingers voelde ze bijna niet en het haar zat vastgeplakt aan haar gezicht, nat. Ze kon zich niet herinneren dat ze met water in aanraking was gekomen, maar toen ze daarover na probeerde te denken, begon haar hoofd te bonken. Ze kon zich ook niet herinneren dat de grond zo zacht had aangevoeld en de lucht net een warme deken was. Plots hoorde ze een krakend geluid en voorzichtig opende ze haar ogen, ze schrok. Ze lag helemaal niet op de grond, niet meer in ieder geval en ze lag nu in een kamer die ze nog nooit eerde had gezien. Ze voelde haar hart bonzen, waar was ze en wat deed ze hier, wie had haar hier gebracht? Haar hoofd deed nog steeds onaangenaam pijn en nu voelde ze ook een brandende pijn op haar gezicht. Ze werd onrustig, ze wilde hier weg. Ze was niets voor niets weg gelopen, ver weg van alles. Ze wilde niemand om zich heen, niemand zou haar toch begrijpen. Met haar vingers probeerde ze de deken weg te trekken, maar ze was zo verkleumd dat ze het niet voor elkaar kreeg. Uit frustratie dat het niet lukte probeerde ze het opnieuw, het lukte.
Blijkbaar had ze een geluid gemaakt, want de jongen die bij het raam stond draaide zich om. Toen hij zag dat het meisje wakker was bleef hij even aarzelend staan, mar liep toen naar haar toe. Ze had niets in de gaten, ze probeerde de gehele deken te verwijderen. De jongen maakte een geluidje en bleef afwachtend staan. Het meisje schrok en vergat waar ze mee bezig was, ze draaide haar hoofd om, om te kijken waar het geluid vandaan kwam. Een lange, dunnen jongen stond in het midden van de kamer. Met grote ogen staarde ze hem aan en trok in een reflex de deken weer over zich heen. Ze wendde gauw haar hoofd af en hoopte dat de jongen weg zou gaan. De jongen ging echter niet weg, hij stond daar nog steeds naast het bed. Hij observeerde het meisje en toen het hem niet waarschijnlijk leuk dat ze weg zou rennen liep hij voorzichtig naar haar toe. Naast het bed ging hij op zijn knieën zitten. Het meisje maakte zich klein toen ze merkte dat de jongen dichterbij was gekomen. Haar natte kleren deden haar rillen en ze voelde nog steeds die pijn. Ze voelde opeens een hand op haar schouder, ze schrok, maar bewoog niet.
‘Hee’, de stem van de jongen klonk zacht.
Het meisje hoorde ook die geruststellende klank in zijn stem en ontspande zich enigszins.
‘Kun je je omdraaien?’
Opnieuw klonk de stem zacht en oprecht. De hand op haar schouder verdween en een koude plek bleef achter. Met wat moeite probeerde ze zich om te draaien en verlangde dat ze die hand weer op haar schouder zou voelen. Haar hoofd lag nu op de andere kant op het kussen. Bloedspetters waren goed zichtbaar op het wit en het meisje zag dat de jongen er naar keek. Snel legde ze haar handen erop. De jongen stak aarzelend zijn hand uit en veegde toen opnieuw een sliert nat haar uit haar gezicht. Het meisje huiverde, de warme vingers voelde onnatuurlijk op haar koude huid, maar niet onprettig. Een kleine glimlach speelde om haar lippen en ze zag de jongen ook ontspannen.
‘Wat is je naam?’
De jongen keek in haar ogen en ze zag dat hij het niet uit beleefdheid vroeg, maar uit interesse. Ze opende haar mond en sprak het kleine woord uit.
‘Livia’
Ze zag dat de jongen de naam opnam en toen ook glimlachte.
‘Hubrecht’
Dat hij ook zijn naam uitsprak zorgde voor een onbekend gevoel bij haar, het stelde haar gerust. Vreemde naam, dat wel, je hoorde zoiets niet vaak. Het sprak haar wel aan, ze herhaalde het een paar maal in haar hoofd, Hubrecht. Ze bekeek hem eens goed. Een dun lichaam, ze had nog nooit een jongen gezien die zo dun was als hij, al zag het er niet onnatuurlijk uit. Witblonde haren, die wild door elkaar en langs zijn hoofd vielen. Zijn kleren misstonden hem ook niet. Toen ze doorhad dat hij zag dat zij naar hem keek werd ze rood, maar hij glimlachte opnieuw.
‘Hoe kom ik hier terecht?’
Hubrecht’s gezichtsuitdrukking veranderde en keek nu serieus. Ze zag dat hij nadacht over wat hij moest zeggen.
‘Vertel maar gewoon, ik kan alles hebben.’
Hij aarzelde even, maar begon toen zijn verhaal.
‘Ik was op weg naar huis, het regende. Ik liep snel om niet al te nat te worden. Ik zag iets liggen en liep terug. Het was overduidelijk iemand die gevallen was, bewusteloos en doorweekt door de regen. Ik heb je toen opgetild en mee naar huis genomen, ik kon je daar niet in de regen laten liggen..’, hij stopte even en ze zag hem aarzelen voordat hij verder ging, ‘kun jij vertellen hoe je daar terecht bent gekomen?’
Livia dacht na. Hij was haar niet voorbij gelopen, hij had de zorg voor haar op zich genomen. Een warm gevoel verspreidde zich van binnen. Ze keek weer in de ogen van Hubrecht en voelde zich rustig worden. Ze zocht naar de juiste woorden.
‘Ik wilde weg, maar ik ben gestruikeld.’
‘Weg van wat?’
‘Van alles.’
Hubrecht keek haar aan met een blik die zij niet kon plaatsen. Een blik van bezorgdheid en verwarring. Ze rilde opnieuw, de kou trok nog dieper in haar lichaam en ze wilde maar al te graag de natte kleren uittrekken. Het was alsof Hubrecht dat aanvoelde.
‘Als je wilt kun je even douchen. Ik heb wel droge kleren voor je, anders wordt je straks nog ziek.’
‘Ja, graag,’ mompelde ze.
Hij stond op en liep naar een kast, haalde wat spullen tevoorschijn en legde die op een stapel. Ondertussen probeerde Livia zelf om overeind te komen. Ze ging op de rand van het bed zitten en stond voorzichtig op. Onwennig stond ze op haar benen.
‘Kom, ik zal je de badkamer even wijzen.’

Hubrecht liep naar de deur van de kamer en ging haar voor. In de badkamer legde hij het stapeltje neer en keek haar aan, verlegen draaide hij zich toen om en liep de badkamer weer uit, har achterlatend. Eerst bleef ze even staan, maar begon toen haar natte spullen uit te trekken. Ze zette de douche aan en wachtte op de juiste temperatuur. Toen de douche stoomwolken afgaf, stapte ze voorzichtig onder de douche. Het warme water op haar huid maakte dat ze opnieuw begon te rillen. De stralen zorgden er langzaam voor dat ze haar vingers en tenen weer begon te voelen. Bij elke druppel die op haar lichaam viel, voelde ze een soort tinteling. Het voelde goed zo’n warme douche. De kou was verdwenen en in plaats daarvan straalde haar lichaam een soort warmte uit. Ze glimlachte, de stralen vielen op haar lichaam en bereikten zo de grond. Ze wilde dat ze hier altijd onder zou kunnen blijven staan, die warmte vasthoudend. Alleen zou dat niet gaan, nu niet, nooit niet. Met een zucht zette ze de douche uit en bleef even staan. Toen de meeste druppels verdwenen waren, stapte ze de douche uit. De handdoek die Hubrecht haar gegeven had was zacht en groot, ze kon hem helemaal om zich heen wikkelen. In de grote handdoek voelde ze zich enigszins verloren, maar toen ze daarna de kleren van Hubrecht aan trok verdween dat. Hij had precies dezelfde maat kleren. De broek was wat lang, maar als ze hem omsloeg zou ze er niet meer over moeten vallen. Bij de wastafel vond ze een borstel, haar lange haren zaten vol met klitten. Er stond nog veel meer bij de wastafel. Hubrecht moest wel erg ijdel zijn, met zoveel spullen. Die acht tandenborstels waren ook wat overdreven. Misschien woonde hij hier wel met zijn vriendin. Dat idee verwierp ze algauw, aangezien ze geen producten voor vrouwen zag staan. Toen ze doorhad dat ze eigenlijk in iemand anders spullen aan het kijken was, schaamde ze zich en liep de badkamer uit.
Voor de kamer van Hubrecht aarzelde ze even, maar ging toen naar binnen. Hubrecht was bezig de natte spullen van het bed te halen.
‘Moet ik helpen?’
Hubrecht keek op en lachte toen.
‘Ben ik zo grappig om te zien?’, vroeg ze.
‘Het is vreemd om iemand anders in je eigen kleren te zien.’
Nu lachte ze ook voorzichtig.
‘Was de douche goed?’
‘Ja, prima.’
Hubrecht had geen antwoord gegeven op haar vraag, mar ze liep toch naar het bed om hem te helpen. Met z’n tweeën ging het een stuk sneller en binnen no time zag het bed er weer uit als nieuw.
‘Zal ik wat te eten voor je maken?’
Ze knikte en volgde hem naar beneden.
Hij zei dat ze alvast in de huiskamer kon gaan zitten. De kamer wat niet al te groot, maar wel leuk ingericht. Ze ging op de bank zitten en keek om zich heen. Wat haar opviel was dat ze nergens een televisie zag staan, vreemd. Meestal hadden mensen een televisie tegenwoordig, dan vooral jongens van zijn leeftijd. Uit de keuken klonken verschillende geluiden, maar ze wist niet of dat aanduidde of het goed of slecht ging. Het liefst zou ze hem even helpen, maar het feit dat ze hem amper kende weerhield haar. Wat wist ze nou van hem? Dat hij Hubrecht heette en hier woonde, maar verder niets. Ze voelde zich opnieuw ongemakkelijk. Hij kon alles met haar uithalen wat hij wilde, niemand die het zou merken. Iets zei haar dat hij niet zo was, de manier waarop hij sprak en hoe hij keek. Op dat moment kwam Hubrecht met twee borden binnen. Ze pakte er één dankbaar aan en keek naar wat hij voor haar had klaargemaakt. Het was een boterham met kaas en tomaat. Ze glimlachte, deze combinatie at ze vroeger ook vaak als haar moeder geen zin had om de koken. Ze nam een hap en proefde dat dit nog beter smaakte dan die van vroeger. Ze zag dat Hubrecht afwachtingvol keek en zich afvroeg wat ze van het eten vond. Ze stak haar duim op en hij grinnikte. Het was schattig om te zien dat als hij lachte, zijn mond een beetje scheef trok, het gaf hem iets liefs. De ogen van de twee kruisten elkaar opnieuw. Livia bleef hem dit keer wel aankijken en voelde dit keer niet de aandrang om weg te rennen.

zondag 14 februari 2010

The Last Part Of The End. [3]

3.

Een stem achter haar haalde haar uit haar gedachtes. Ze schoot bijna drie meter de lucht in van schrik. Ze ging overeind zitten en draaide zich om. Een aantal jongens stonden op het pad langs het meer en keken haar aan. Ze voelde haar hart bonzen, ze had ze helemaal niet horen aankomen. Wat deden ze hier en wat wilden ze van haar? Normaal kwamen hier bijna geen mensen, dus waarom waren zij hier opeens? Toen ze goed keek zag ze dat er vier jongens en een meisje waren. Ze durfde ze niet aan te kijken of iets te zeggen. Ze wendde haar hoofd af en hoopte dat ze doorliepen. Ze hoefden haar niet zo te zien. Onverzorgd en met rode ogen van het huilen. Ze hoorde geritsel achter zich en ze schrok opnieuw, maar haar blik bleef strak op het water gericht.
“Hee.”
Ze hoorde diezelfde stem weer als daarnet, maar nu klonk het een stuk zachter en vriendelijker. Voorzichtig keek ze opzij vanuit haar ooghoeken, ze zag dat het meisje naast haar was komen zitten. Shit, waarom gingen ze niet gewoon weg? Ze wilde niet praten, ze wilde hier blijven zitten, nadenken. Ze wilde niet zien dat er naar haar gekeken werd, ze was al zo lang onzichtbaar dat ze was vergeten hoe het was om aandacht te krijgen. Ze voelde angst omhoog kruipen en trok haar knieën op, zodat ze haar armen eromheen kon slaan en zich zo klein mogelijk kon maken.
“Gaat het wel goed met je?”
Ze hoorde aan de stem dat het meisje antwoord verlangde, maar ze durfde haar mond niet open te doen, bang dat ze de juiste woorden niet kon vinden. Het was lang geleden dat ze met iemand had gesproken, ze zou niet weten of ze nog wel een gesprek zou kunnen voeren. Er werd een hand op haar schouder gelegd en ze probeerde zich nog kleiner te maken. Ze wilde schreeuwen ‘ga weg’, maar ze kreeg het niet over haar lippen heen.
“Rustig, ik wil je alleen helpen.”
Ze draaide voorzichtig haar hoofd opzij en keek het meisje langzaam aan. Ze had opvallend blauwe ogen. Ze voelde zich niet prettig, ze keken alle vijf naar haar en ze wist niet wat ze moest doen. Dat ze het meisje aankeek, zag het meisje als een teken om nog een vraag te stellen.
“Kun je vertellen wie je bent?”
Ze wendde haar hoofd opnieuw af en keek weer naar het water. Net onder het wateroppervlak zwom een vis heen er weer, alsof hij ergens naar opzoek was. Af en toe kwam hij naar boven en maakte dan grote kringen in het water. Ze haalde diep adem. Moest ze antwoord geven op de vraag? Aan de ene kant wilde ze heel graag gezien worden en niet meer de hele tijd alleen zijn, maar aan de andere kant was ze bang om mensen te vertrouwen. De twee mensen die ze het meest vertrouwde hadden haar keihard laten vallen en wie zei dat andere mensen dat niet opnieuw zouden doen? Je kon mensen zo makkelijk breken, dus waarom zou ze de kans willen lopen dat het nog eens zou gebeuren? Misschien lag het wel gewoon aan haar, dacht ze, straalde ze iets uit dat er voor zorgde dat andere mensen haar niet belangrijk vonden.
Toen ze weer opkeek van het water zag ze de vragende ogen van het meisje naar haar kijken.
“Livia.”
Ze mompelde zachtjes, maar ze schrok van haar eigen stem. Het was lang geleden dat ze hem zo gehoord had, alleen met de muziek had ze af en toe zacht meegezongen, maar nu ze haar echte stem weer hoorde, merkte ze dat hij was veranderd. Niet zo sterk zoals hij eerst was, niet meer dat vertrouwen erin, maar wel de angst en verdriet waren er nu in te horen. Ze zag dat het meisje bezorgd naar haar keek en zo te zien nadacht over wat ze moest doen of zeggen. Ze keek weg van het meisje en trok een grassprietje uit de grond, bestudeerde het aandachtig. Zo hoefde ze niet ergens anders heen te kijken.
“Waarom zit je hier?”
Toen ze het meisje aankeek zag ze dat ze oprecht bezorgd was en van binnen voelde ze een warm gevoel. Eindelijk iemand die haar zag staan, die wilde weten hoe het met haar ging. Ze glimlachte voorzichtig, misschien zou ze het durven te vertellen. Het was helemaal geen interessant verhaal, zou het meisje vinden dat ze zich aanstelde? Maar nu zij erom vroeg, het maakte toch allemaal niet meer uit.
“Ik zoek mijn rust.”
Het meisje kwam nu dichterbij zitten.
“Wat is er dan aan de hand?”
Alles van de laatste tijd flitste één voor één door haar hoofd en ze begon te lachen. Eerst heel zacht, maar algauw ging ze harder lachen, een vreugdeloze lach. De tranen liepen over haar wangen en ze kon niet stoppen met lachen. Het klonk allemaal als een grote grap, haar leven, een ontzettend slecht filmscenario. Toen ze erover nadacht kon ze alleen maar lachen, terwijl het eigenlijk om te huilen was. Dit was haar leven, een grote zooi. Ze keek weer naar het meisje en glimlachte.
“Mijn ouders maken alleen maar ruzie en zijn mij vergeten en vorige maand vertelde mijn vriend en beste vriendin dat ze liever samen doorgingen. Weg was mijn relatie van twee jaar en een nog langere vriendschap, weg was het contact met de buitenwereld.”
Ze verzweeg het feit over haar ziekte, waarom wist ze niet, misschien omdat ze zich ervoor schaamde, of misschien was het wel gewoon angst, angst voor wat er misschien komen zou gaan. Het meisje keek haar met een serieus gezicht aan waarop de vraag te lezen was, waarom ze lachte. Ja, waarom lachte ze hier om? Ze wist het niet, zoals zoveel dingen de laatste tijd. Volgens haar was ze echt aan het ontsporen, ze wist écht niet wat het van haar moest worden.
“Maar gaat het wel goed met je?”
Wat een vraag. Zag ze eruit alsof het goed met haar ging? Waren de roodomrande ogen, ongewassen haren, gevlekte make-up en vieze kleren een teken van dat het goed met gaar ging, alsof ze alle geluk van de wereld had?
“Afgezien dat de afgelopen maand de ergste uit mijn leven was, gaat het redelijk ja.”
“Sorry, zo was het niet bedoeld,” zei het meisje zacht.
Het sarcasme in haar stem was het meisje niet ontgaan. Waarom viel ze andere mensen lastig met haar problemen? Ze moest ze zelf oplossen, zelf de kracht vinden om de zin van het leven weer te gaan zoeken. Maar ze kon het niet, in ieder geval, nu nog niet. Misschien over een paar maanden, als ze alles had laten bezinken en verwerkt, maar nu had ze nog mensen nodig. Ze had niet gedacht dat ze die nog tegen zou komen, maar dit meisje zag er toch echt menselijk uit.
“Blijf je hier zitten?”
Of ze hier bleef zitten? Ja, ze dacht het wel. Haar eigen vertrouwde plek, haar tweede huis, want waar anders zou ze heen moeten? Naar huis waar het dodelijk was en de muren op haar afkwamen of door de stad lopen waar iedereen vrolijk was en de hele tijd aan het lachen waren? Nee, ze bleef gewoon hier. Het meisje zag aan haar houding wat haar antwoord moest zijn.
“Is dat wel verstandig? Volgens mij zit je hier al veel te lang en veel gelukkiger wordt je hier niet helemaal alleen.”
Ze liet haar hoofd hangen, ze werd nergens gelukkig, dus waarom zou ze hier weggaan? Hier wist ze wat ze kon verwachten, wist ze wat alles was en voelde ze zich veilig.
“Waarom ga je niet met ons mee?”
Wat? Verschrikt schoof ze een stuk op, met hen mee? Ze kende ze niet eens en misschien waren ze wel helemaal niet te vertrouwen, zochten ze een slachtoffer om in elkaar te slaan en was zij dé perfecte persoon. Wat moest ze nu doen? Blijkbaar had het meisje de schrik in haar ogen gezien, want ze kwam weer naast haar zitten en maakte sussende geluiden.
“Je hoeft niet bang te zijn, wij doen je niets.”
Ze keek haar argwanend aan, maar ergens geloofde ze haar. Zij zag er ook niet uit alsof ze mensen pijn zou willen doen.
“We gaan naar het winkelcentrum en daar gewoon wat gezellig doen en we zouden het leuk vinden als je ook meekomt, je kunt wel wat plezier gebruiken.”
Meegaan? Nooit. Ze voelde zich in het nauw gedreven en probeerde nog verder op te schuiven. Haar handen kneep ze samen om zich stil te houden. Toen het meisje de vraag herhaalde stond ze op en liep ze struikelend achteruit. Ze draaide zich om en rende weg. Ze moest weg hier, weg, weg, weg. Weg van de mensen, weg van de vragen, weg van haar vertrouwde plek. Nu had ze helemaal niets meer, haar plek was ingenomen, verraden. Mensen die haar weer wilden breken, die haar nog verder kapot wilden maken. Ze wilde het niet, ze kon het niet, ze moest weg. Ze bleef maar rennen en had geen idee, waar ze heen ging of welke kant op. Als het maar ver weg van alle mensen was. Ze had een punt nodig om opnieuw te beginnen, een nieuwe start te maken. Maar wat had dat voor zin als het verleden zich toch weer ging herhalen? Als alle ellende van voren af aan begon. Ze voelde dat haar voet achter een los liggende steen bleef haken en ze struikelde. Haar gezicht raakte de grond en ze voelde de pijn. Alles om haar heen nam vagere vormen aan, steeds minder kon ze de contouren zien. Het beeld in haar hoofd werd zwart en ze voelde zich versuft. Ze probeerde haar hand te verplaatsen, maar haar hoofd werkte niet mee. Ze wilde opstaan, maar alle energie leek verdwenen uit haar lichaam, totaal uitgeput bleef ze op de grond liggen.