maandag 18 oktober 2010

The Last Part Of The End. [9]

De hal van het ziekenhuis was vol met mensen. Patiënten, in rolstoelen of met infusen, dokters die heen en weer liepen, bezoekers met bloemen of ballonnen. Livia bleef midden in de hal staan, ze keek om zich heen en nam alles in zich op. De beelden brachten haar terug naar vroeger. Mensen stootten tegen haar aan, maar ze bleef staan. Ze wist precies waar ze moest zijn, welke trappen ze moest nemen en welke gangen ze in moest. De gevreesde afdeling, die al ver van te voren werd aangekondigd, oncologie. Ze huiverde en slot haar ogen. Ze bewoog haar hand, maar er was niemand om haar te steunen, niemand die er voor haar was. Met lood in haar schoenen begon ze te lopen. Langzaam om er zo lang mogelijk over te doen. Het kwam steeds dichterbij, de onderzoeken die straks zouden volgen en dan, dan de uitslag. Ze wilde er niet aan denken, nu niet. Ze wilde schreeuwen, rennen, tegen de muur schoppen, maar ze deed het niet. De mensen om haar heen zouden niets aan haar zien, van hoe ze zich voelde. Ze liep gewoon maar, met haar ogen dicht zou ze nog niet verkeerd lopen. Het kwam steeds dichterbij, de meters werden er steeds minder, maar haar zenuwen steeds meer. Haar lege hand voelde koud en ze kneep haar vingers samen. Nog steeds niemand. Met moeite zette ze haar ene voet voor de ander en overbrugde zo de laatste meters. Ze zag de vertrouwde deur en liep de wachtkamer in. Op een van de verste stoelen nam ze plaats en probeerde niet om zich heen te kijken. Ze faalde, haar ogen werden vanzelf naar de omgeving toe getrokken. De mensen die er al zaten waren alleen kinderen, het was ook de kinder oncologie. Er waren kinderen met bleke, bange gezichten. Maar ook met kale hoofden die juist vrolijk keken. De ouders die erbij zaten streken hun kind over het hoofd, gaven het knuffels of hielden even hun hand vast. De ouders keken vaak serieuzer dan de kinderen. Twee kinderen hadden een loopauto gevonden en probeerden nu zo hard mogelijk op de ander in te rammen. Ze schaterde van plezier en hadden totaal geen blijk van het onheil wat hen nog te wachten stond. Ze draaide haar hoofd weg van de mensen en keek naar de muren. Ze zagen er nog precies hetzelfde uit, afgezien van de nieuwe kindertekeningen die erbij gehangen waren. Het gaf de indruk van een gezellige plaats, maar zij wist wel beter. Hier had ze altijd moeten wachten, net zoals nu. Ze trok haar benen op en sloeg naar armen daar omheen en liet haar hoofd op haar knieën rusten. De spanning was hoog, elke beweging die ze maakte alarmeerde haar opnieuw. De stemmen om haar heen werden overstemd door haar muziek en ze sloot zich af van de omgeving, ze wilde niet meer.

‘Livia de Jong?’
Een harde stem haalde haar uit haar trance. Ze keek op en zag een vertrouwd gezicht, dat van dokter Verhoef. Haar ogen lieten de angst zien die ze had en haar gezicht was asgrauw geworden. De dokter liep op haar af en stak zijn hand uit. Livia pakte hem niet aan en keek angstig de andere kant op. Ze mistte haar ouders voor het eerst sinds lange tijd. De vorige keren stonden zij haar bij, nu stond ze er helemaal alleen voor.
‘Leuk om je weer te zien. Loop je even mee?’
Wist hij wel wat hij zei? Hoe kon je nou bij zijn om een patiënt terug te zien. Ze moesten hier zijn omdat ze ziek waren en zodra ze beter waren mochten ze weer weg. Als arts moest je toch blij zijn als een patiënt ontslagen werd en niet als hij terugkwam? Ze rilde, maar liep toch dokter Verhoef achterna. Hij bracht haar naar een klein, wit kamertje en wees haar en plek aan om te zitten. Ze keek de kamer rond en zag dat ook hier niet veel verander was. Het voelde vertrouwd, mar op een verkeerde manier.
‘Waarom zijn je ouders niet mee?’
‘Die hadden een belangrijke afspraak,’ loog ze.
‘Wat kan er nou belangrijker zijn dan de gezondheid van je kind?’ hij keek haar verontwaardigd aan.
Het maakte haar niet uit, dacht ze, al wist ze diep van binnen dat het haar ontzettend veel deed. Verhoef zag dat dit onderwerp niet goed lag bij haar en ging over op een ander onderwerp. Hij legde uit wat hij ging doen. Het ging allemaal langs haar heen, ze kon haar aandacht er niet bijhouden. Ze zou wel zien wat er ging gebeuren, ze zou het allemaal over zich heen laten komen. Toen Verhoef klaar was met uitleggen, stelde hij voor om maar meteen te beginnen, dan was het eerder voorbij. Ze knikte gedwee en volgde de opdrachten op die de dokter haar gaf. Hij poerde, nam bloed af en deed nog een paar testen waarvan ze niet wist waarvoor die waren. Ze probeerde niet na te denken, niet bang te zijn voor die grote handen en hoop te houden. Ze moest sterk zijn, nog even.
‘De uitslag komt later vanmiddag. Je kunt in de wachtkamer wachten als je wilt of anders kan ik je bellen.’
De dokter keek haar aan over de rand van zijn bril. Hij had een blik van medelijden in zijn ogen, maar ze wilde het niet zien. Het enige wat ze nu nog kon doen was wachten. Ze zou blijven wachten, dat had ze al besloten. Naar huis gaan was geen optie, dus zou ze hier moeten blijven. Zonder nog haar de dokter te kijken liep ze met een verdoofd gevoel de kamer uit. Alle geluiden en beelden om haar heen vervaagden. Ze zag niets meer, alleen een was van kleuren en geluiden. Ze kon ze niet meer van elkaar onderscheiden, het kostte te veel moeite. De contouren van de mensen en spullen kon ze niet meer zien, het was een grote waas. Alles steeg naar haar hoofd en alles werd opeens zwart.

Ze opende haar ogen en zag dat ze in een bed lag, een ziekenhuisbed nog wel. Haar hoofd voelde zwaar aan en ze wilde niet nadenken. Ze zag een verpleegster heen en weer lopen, ze was zo te zien een voorraad aan het bijvullen. Met doffe ogen keek ze opzij, er lagen verder geen andere mensen op de kamer, alleen zijn. De verpleegster zag dat ze wakker was en kwam naar haar toe gelopen.
‘Je hebt ons even laten schrikken. Je viel flauw toen je terug naar de wachtkamer liep.’
Ze kreunde, niet ook dat nog. De dokter had zeker te veel bloed afgenomen en dacht dat ze sterk genoeg was om zo door te kunnen. Ze wreef met een hand over haar hoofd in een poging de dufheid te laten verdwijnen. De verpleegster vroeg of ze wat water wilde en ze knikte. Ze ging overeind zitten en pakte het glas van de verpleegster aan. In kleine slokjes dronk ze het langzaam leeg. Ze voelde zich slecht, een leeg gevoel in haar stak de kop weer op. Ze was moe, moe van alles. Ze wilde graag haar ogen sluiten en ze nooit meer open doen. Ze vroeg zich af hoe dat zou zijn. Nooit meer wakker worden, nooit meer problemen die ze moest doorstaan, nooit meer zorgen. Ze glimlachte, dat leek haar perfect. Niet meer op deze wereld te hoeven rondlopen, geen gevoelens meer die haar dieper en dieper deden zinken. Alleen rust, rust met alles. Alles zou in een keer weg zijn en ze hoefde zich nergens meer zorgen over te maken. Maar niet alles zou ze graag zien verdwijnen. Een week hiervoor nog wel, maar toen kende ze die twee jongens nog niet. Die twee hadden al meer voor haar betekend dan sommige mensen in hun hele leven. Wat zou ze graag willen dat ze hier geweest waren, dat ze haar hand hadden vastgehouden en dat ze haar een aai over haar hoofd hadden gegeven. Die glimlach die ze net nog had vervaagde en ze sloot al haar vingers om het koude glas. Als ze nog harder zou knijpen, zou het glas vast breken. Met een zwaai gooide ze haar benen over de rand en stapte het bed uit. De verpleegster keek even op, glimlachte naar haar, maar zei niets. Het glas liet ze achter en met vlugge passen liep ze naar de deur van de kamer. Op de gang wist ze niet waar ze was, hier was ze nog niet eerder geweest. Verwilderd keek ze om zich heen en zag ze een aantal mensen op en neer lopen. Zonder te weten waar ze heen ging, begon ze te lopen. Ze wilde weer weg, weg van deze plek, weg van het ziekenhuis. Ergens in een lege gang leunde ze tegen de muur. Ze kon de energie niet meer vinden, het allerlaatste beetje was nu echt verbruikt. Ze sloot haar ogen en zakte omlaag tegen de muur. Het moest nu echt over zijn, allemaal.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten