maandag 18 oktober 2010

The Last Part Of The End. [11]

Livia keek om zich heen en besloot dat ze toch niets te eten ging kopen, ze was veel te bang dat ze het vervolgens weer uit zou gaan kotsen. Het verdoofde gevoel dat ze had was er nog steeds en het leek de omgeving aan te tasten. Alles om haar heen had doffere kleuren dan voorheen en ook de mensen leken minder vaak te lachen. Ze boog haar hoofd en keek naar de grond. De stenen waren wel nog steeds hetzelfde, donker grijs, met verschillende kleuren spikkels. Ze had ze nooit van dichtbij bekeken en altijd van zelfsprekend aangenomen dat ze gewoon grijs waren, het verbaasde haar. Toen ze weer opkeek was er niets veranderd, ze voelde zich ergens teleurgesteld daarom, maar ze wist zelf ook wel dat er niets zou veranderen. Ze stopte haar handen in haar zakken en draaide zich om. Ze wilde weg van de mensen, weg van de bewoonde wereld, ze wilde rust, voor altijd. Met ferme passen liep ze richting het park, iets anders kon ze op het moment niet bedenken. Het park, met zijn groene bomen, fluitende vogels en het kabbelende water. Het moest maar. Ze vervolgde haar weg en probeerde nergens aan te denken, maar steeds zag ze het beeld van Ter Horst in haar hoofd voor zich, die het zelfde zinnetje maar bleef herhalen: ‘de kanker is terug, het spijt me’. Ze rilde, ook al was het helemaal niet zo koud. Wat moest ze nu nog? Alles ging fout in haar leven, alles was al fout gegaan, het ging nu weer fout. Wat was de reden dat ze hier nog rondliep? Het slechte nieuws dat er vandaag ook nog bijgekomen was, wilde ze hier wel tegen vechten? Ze voelde de tranen weer opkomen en veegde ze niet weg toen ze uit haar ooghoeken rolden. Ze had gefaald, gefaald in sterk zijn. Ze had met zichzelf afgesproken dat ze dit zou overwinnen. Alleen had ze hier nog wel de energie voor, de kracht? Ze wist het niet meer, ze wist alles niet meer, ze wilde niets meer weten. Ze had niet door dat mensen op straat naar haar keken en dat de tranen één voor één op haar jas of op de grond vielen. Ze had iemand nodig, die twee armen om haar heen zou slaan, die zou zorgen dat ze een glimlach op haar gezicht zou krijgen, die zou zeggen dat alles weer goed kwam en die samen met haar de strijd wilde aangaan. Ze vloekte binnensmonds, ze was het niet waard. Beelden van de afgelopen jaren flitste door haar hoofd. Beelden die haar lieten lachen, die haar nog harder lieten huilen, haar boos maakten of haar juist heel gelukkig maakte. De dingen die ze had meegemaakt hadden haar gemaakt tot wie ze was, maar moest ze daar wel zo blij mee zijn? Wat had ze graag gewild dat het anders was gegaan, dat ze dingen kon veranderen, dat ze haar eigen toekomst had kunnen maken. Ze zou alles opgeven om gewoon simpel gelukkig te kunnen zijn, maar wat zou ze nog moeten opgeven? Ze had al niets meer, het enige wat nog was overgebleven was zij zelf, compleet uitgeput op alles fronten en alleen. Ze wilde weer gaan lachen, maar haar spieren deden niet mee. Zie je wel, ze kon het niet meer, ze kon niets meer, ze was mislukt en hoorde hier niet meer te zijn. De wereld zat niet te wachten op mislukkelingen, wat moesten ze daar mee? Misschien was het beter als ze zou verdwijnen van deze wereld, als ze niemand meer tot last was, dat ze vrij kon zijn, dat ze al haar problemen achter zich kon laten. Het klonk aantrekkelijk, heel aantrekkelijk. Nooit zou ze dan meer op hoeven staan met het idee hoe ze het einde van de dag nu weer moest gaan halen. Nooit zou ze meer de ruzie tussen haar vader en moeder hoeven aan te horen. Nooit zou ze meer herinnert worden aan de vrienden die ze vertrouwde, die haar zo makkelijk hadden laten vallen. Nooit zou ze meer aan haar periode hoeven te denken waar ze zo ziek was geweest. Nooit meer zou ze hoeven nadenken over waar ze heen zou gaan om alles te ontsnappen. Nooit meer zou ze een baan hoeven te gaan zoeken om te zorgen dat ze zou kunnen overleven. Nooit meer zou ze doelloos rondlopen om toch nog iets te doen. Nooit meer zou ze zichzelf in slaap huilen. Nooit meer zou ze denken aan het feit wat ze allemaal miste. Nooit meer zou ze na hoeven denken over hoe ze haar ziekte ging overwinnen. Nooit meer zou ze naar het ziekenhuis hoeven. Nooit meer zou ze de schijn op moeten houden dat het goed met haar ging. Nooit maar zou ze huilen om het feit dat ze alleen was. Nooit meer zou ze hoeven huilen om het feit dat ze geen vrienden had. Nooit meer zou ze zich niet goed genoeg voelen voor de wereld. Nooit meer zou ze het gevoel hebben dat ze overbodig was op deze wereld. Nooit meer zou ze haar verleden herinneren. Nooit meer zouden de gelukkige herinneringen van vroeger haar pijn doen. Nooit meer zou ze mensen hoeven te vertrouwen, die niet te vertrouwen blijken te zijn. Nooit meer hoefde ze bang te zijn voor het feit dat mensen haar misschien weer pijn zouden doen. Nooit meer zou ze hoeven na te denken, waarom ze het niet waard was om gezien te worden door haar ouders. Nooit meer zou ze na hoeven denken over het feit waarom haar vrienden haar hebben laten vallen. Nooit meer zou ze na hoeven denken waarom haar vrienden voor elkaar zijn gegaan en waarom haar ex haar had laten vallen voor iemand anders. Nooit meer zou ze na hoeven te denken over het feit dat ze nog moest eten, ook al had ze geen honger. Nooit meer hoefde ze dan na te denken over wat de positieve dingen nog waren in haar leven. Nooit meer hoefde ze zich onnuttig meer te voelen. Nooit meer hoefde ze zich ongelukkig te voelen. Nooit meer hoefde ze de energie te zoeken om door te gaan met haar leven. Nooit meer hoefde ze na te denken over het feit wat haar leven eigenlijk nog waard was. Nooit meer hoefde ze nog op te geven. Nooit meer hoefde ze te zijn wie ze was.

Ze bleef lopen en lopen, het park was ze allang gepasseerd, maar ze durfde er niet heen te gaan. Haar plek was verraden, dat was ze vergeten. Ze wilde daar niet meer heen, stel je voor dat er weer mensen kwamen, die haar weer in duizend stukjes probeerde te breken, omdat ze haar expres pijn wilde doen. Waarom wilde mensen haar expres pijn doen? Waarom was ze het niet waard? Waarom ging alles zo als het nu gaat? Waarom was er niemand om haar te helpen? Niet dat mensen haar konden helpen, dat zou ze zelf moeten doen. Ze wilde het zelf doen, ze moest het zelf doen. Ze moest zelf een manier vinden om hier uit te komen. Ze wilde dat ze sterker was, ze wilde dat ze zo kon zijn als wie ze wilde zijn.
Ze was nu in een buurt die ze niet kende, waar ze nog nooit geweest was. Het maakte haar niet uit, ze wilde niet meer terug naar waar ze vandaan kwam. Ze wilde de nare herinneringen achter laten. Ze bevond zich weer tussen winkels en het winkelende publiek. Ze staarde ze aan en zag niets vreemds, al had ze dat wel graag gewild. Ze keek wat naar de etalages, maar merkte dat niet haar eigenlijk meer kon boeien, het verdoofde gevoel sloot alle emoties verder af. Hoe graag ze dat gevoel weg wilde krijgen, het lukte haar niet. Het frustreerde haar en ze wilde gillen, schreeuwen en stampen. Gewoon op straat. Maar ze deed het niet. Ze wilde geen aandacht of meelijwekkende blikken van mensen. Ze wilde helemaal niets meer. Toen ze een slijter zag liep ze daar naar binnen. Het was donkerder dan buiten en gelijk weer een stuk stiller. Een aantal andere mensen waren in de winkel en de man achter de kassa was in gesprek met een klant. Ze keek om zich heen, wat wilde ze? Haar oog viel op een fles Wodka en ze besloot binnen een seconde dat dat was wat ze nodig had op ’t moment. Ze sloot aan in de rij van de kassa en wachtte op haar beurt. De man vroeg haar ID en ze haalde ‘m uit haar zak, hij keek even van haar en naar de kaart en vond dat genoeg. Snel rekende ze af en liep weer naar buiten. De zon scheen intussen fel, maar ze leek het niet te voelen. Ze liep weer in een richting, maar opnieuw wist ze niet waar ze heen ging. Ze vond het fijn, geen bestemming te hebben, om niet een ingepland leven te hebben, voor even. Toen ze op een soort bosweg liep durfde ze weer even diep adem te halen. In en uit, in en uit. Ze was weer alleen, het was wat ze wilde, maar ook wat ze juist weer niet wilde. Ze voelde weer een tweestrijd en wilde die staken, ze was moe, ze was op, uitgeput. Ze pakte de fles Wodka en draaide de dop eraf. Ze zette hem aan haar mond en dronk. Het maakte haar helemaal niets uit de ze nu pure wodka dronk, het maakte haar niets uit dat dat slecht voor haar was, het maakte helemaal niet uit wat er later zou gebeuren, het maakte haar niet uit dat het prikte in haar keel. Ze dronk en dronk, tot de halve fles leeg was. Ze draaide de dop er weer op en keek om zich heen. Alles leek te draaien, alles leek anders te worden opeens. Alles leek vrolijker, de zon scheen in haar gezicht en ze dacht nergens meer aan. Alleen aan het bos, de vogels en de geluiden die ze hoorde, de stilte. Ze probeerde door te lopen, maar alles leek te bewegen, de grond leek hobbeliger dan hij eerst was. Voorzichtig liep ze door, terwijl ze helemaal warm werd van binnen. Dit is wat ze wilde, zo wilde ze zich voelen. Ze keek naar boven en zag dat de lucht strak blauw was, de zon scheen en het maakte alles lichter. Het doffe wat ze net de hele tijd had gevoeld was verdwenen, ingeruild voor dit nieuwe gevoel, een nieuw verdovend gevoel, maar dan op een andere manier. Het verdoofde alle pijn, het verdoofde alles. Ze wilde zich zo blijven voelen. Ze draaide de dop weer van de fles en goot nog meer naar binnen. Het gevoel werd steeds heftiger en haar hoofd bonkte steeds erger, maar ze wilde dit. Ze wilde even helemaal klaar zijn met alles, even alles van zich afzetten, heel even gelukkig zijn. Voor heel even maar, ze wilde gewoon gelukkig zijn, gewoon gelukkig. GELUKKIG! Het laatste had ze hard op geschreeuwd, zonder dat ze er erg in had. Ze huilde, ze huilde opnieuw. Ze bleef doorlopen, maar haar hoofd bonkte zo hard en alles draaide zo hard voor har ogen, zodat doorlopen onmogelijk werd. Opeens werd alles zwart voor haar ogen en zakte ze in elkaar, het laatste woord wat over haar lippen kwam was een zachte ‘gelukkig zijn’.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten