maandag 18 oktober 2010

The Last Part Of The End. [8]

Buiten floten de vogels al en het nieuwe zonlicht kroop langzaam de kamer van Livia in. Het meisje lag nog te slapen met haar hoofd vredig op het kussen. Iets aan de uitdrukking op haar gezicht verried dat ze niet rustig sliep. De kleine frons op haar voorhoofd werd groter als ze ademhaalde. De wijzers van de klok wezen tien uur aan. Plots klink er een geluid. De mobiel die op haar nachtkastje lag kwam tot leven en verstoorde de stilte in de kamer. Het meisje schrok wakker en tastte met haar hand op het nachtkastje, tot ze de telefoon gevonden had. Met een duf hoofd keek ze op het scherm en haar gezichtsuitdrukking veranderde meteen. Het was een sms van Hubrecht. Of ze vandaag langskwam. Ze bleef even naar het scherm staren en wist niet wat te doen. Toen probeerde ze met trillende vingers wat terug te sturen. Bijna gelijk kreeg ze een sms terug, of elf uur oké was. Ze glimlachte voorzichtig en stuurde terug dat ze daarmee akkoord ging. Livia ging rechtop zitten in haar bed en leunde met haar rug tegen de muur. Een serene uitdrukking op haar gezicht, de mobiel in haar hand, je kon zeggen dat ze blij was met de berichten. Dit was goed, wakker worden met iets leuks. Dat was ook al iets was lange tijd niet voorgekomen was. De laatste tijd maakte ze steeds vaker dingen mee waarvan ze haast vergeten was dat ze bestonden. Opeens verdween de glimlach van haar gezicht. Shit, vandaag was de dag, dé dag. Ze kon helemaal niet weg, ze moest om drie uur in het ziekenhuis zijn! Haar humeur sloeg in een keer om. Hoe goed ze zich net gevoeld had, hoe slecht ze zich nu voelde. Ze beet op haar lip en voelde tranen opkomen. Vandaag zou ze het weten, nog nooit was ze ergens zo bang voor geweest. Wat wilde ze maar al te graag dat ze deze dag kon overslaan. Ze slikte, ze moest sterk zijn, laten zien dat ze niet klein te krijgen was. Ze schopte de deken van haar benen en stond op. Ze ging wel weg, ze hoefde niet nu al in het ziekenhuis te zijn. Ze had moed nodig, moed die ze hopelijk daar kon vinden, bij hem. Ze voelde dat ze beefde, dit ging niet goed, dit ging echt niet goed. Ze zocht wat kleren bij elkaar en trok ze aan. Het maakte niet uit hoe ze eruit zag, vandaag zeker niet. Ze pakte bruusk haar tas en liep naar beneden. Ze stopte er een appel in en liep naar buiten. Het was weer net zulk mooi weer als de dagen ervoor, uitgezonderd van die stormachtige dag. Het einde van de zomer deed nog volop mee met de mooiste zomerdagen. De zon scheen in haar ogen en ze wist dat ze zich eigenlijk blij moest voelen. Ze liet haar hoofd hangen. De mensen om haar heen waren vrolijk, genoten van het weer en zagen geen van alle de duisternis die boven haar zweefde. Hoe dichterbij ze kwam, des te beter ging ze zich voelen. Niet goed, maar beter.

Toen ze voor de deur stond, bonkte ze een paar keer en de deur werd snel opgedaan door een vrolijke Laurens.
‘Hee,’ hij omhelsde haar.
‘Hoi,’ mompelde ze terug.
Zijn vrolijkheid deed haar pijn. Hij wist niet hoe zij zich voelde, maar dat er iets was zag hij duidelijk.
‘Hee, wat is het?’ zijn stem klonk nu serieus en zacht.
Ze kon haar tranen niet binnen houden en algauw liepen ze over haar wangen. Ze liet haar schouders hangen en boog haar hoofd.
‘Hee, wat is er allemaal aan de hand? Kom eens hier.’
Hij trok haar naar binnen toe, sloot de deur en omhelsde haar opnieuw, nu met twee armen. Hij wreef over haar rug terwijl de tranen bleven komen. Haar schouders schokten en ze kon niet stoppen. Alle angsten die ze had, kwamen nu tot zijn recht. Laurens fluisterde sussende woorden in haar oor, maar het kalmeerde haar niet. Ze zag niet dat twee andere jongens de gang op kwamen, maar weer terug liepen toen Laurens een ‘ga weg’ gebaar naar hen maakte. De tranen raakten niet op, ergens in haar had ze een onuitputtelijke bron die de tranen bleef aanvoeren. Laurens duwde haar nog steviger tegen zich aan en probeerde har te kalmeren. Hij wist niet zo goed wat hij met haar aanmoest, zoveel verdriet op de vroege morgen. Het enige wat hem mogelijk leek om te doen, was om zo te blijven staan en te laten zien dat er iemand voor haar was. Wat had ze allemaal meegemaakt? Ze stonden ongeveer wel een halfuur in de gang. Toen maakte ze zich los van hem en keek hem met betraande ogen aan. Met de mouw van zijn overhemd veegde hij de tranen van haar gezicht. De rode ogen die hem aankeken, hij schrok. Hij nam haar hoofd in beide handen en keek haar aan.
‘Waar komen al die tranen vandaan?’
Ze zei niets, ze kon het niet, ze wilde het niet vertellen. Ze hoefden het niet te weten, het zou waarschijnlijk toch niets zijn. Ze had hem alleen nodig, ze wilde niet alleen zijn, ze wilde iemand voelen.
‘Je hoeft het niet te zeggen.’
Zijn ogen keken haar nog steeds aan. Ze hadden een bijzondere kleur en hadden kleine spikkeltjes, ze vond ze mooi.
‘Kom, binnen is het een stuk aangenamer.’
Hij pakte haar hand en leidde haar in de goede richting. In de kamer zat, behalve Hubrecht, nog een andere jongen, ook met zwart haar. Ze keek hem even aan, maar maakte zich niet druk om wie dat was. Dat kon ze niet. Ze ging naast Laurens op de bank zitten en kroop tegen hem aan. Hij was warm en zorgde voor een veilig gevoel. Er werd een arm om haar heen geslagen en ze sloot haar ogen. De jongens keken elkaar onderling aan. Hubrecht’s uitdrukking leek geschokt en die van de jongen met het zwarte haar een groot vraagteken. Laurens had het meisje nog steeds dicht tegen zich aan en voelde hoe ze trilde. Hij keek Hubrecht even aan en beiden wisten ze dat er iets goed mis was met haar, maar wat?

Het was later op de dag en Livia zat nog steeds op de bank. Ze had zich klein gemaakt en in de verste hoek van de bank gekropen. Laurens moest weg en hij had haar hier alleen gelaten. Hij had wel gezegd dat hij dat niet gedaan zou hebben als dat waar hij heen moest niet zo belangrijk was als nu. Ze had de warmte weg voelen gaan en met Laurens was ook het grootste deel van haar hoop verloren gegaan. Ze wist zich geen houding te geven. Ze wilde hier maar al te graag zijn, maar iets zinnigs kreeg ze niet over haar lippen heen. Hubrecht zat tegenover haar, de jongen van wie ze niet wist wie hij was, was verdwenen. Blijkbaar wist Hubrecht ook niet goed wat te doen, want hij zat wat ongemakkelijk op de bank. Ze kon hem niet aankijken, dan zou hij misschien vragen wat er was, maar daar zou ze dan geen antwoord op geven. Ze zuchtte, wat een zooi was ze. Ze kon zichzelf totaal niet aan en wilde niet meer voor haarzelf zorgen. Ze was moe, ze was op. Ze had al haar energie verbruikt bij de angst die ze voelde voor vanmiddag en alle tegenslagen die ze al was tegen gekomen. Ze keek door haar wimpers nar Hubrecht, ze zag dat hij terug keek. Met een aarzeling stond hij op en kwam naast haar zitten. Zonder iets te vragen of te zeggen keek hij haar aan en streek met zijn hand door haar haar. Ze veranderde van positie en nestelde zich tegen hem aan. Hij voelde goed aan dat hij niets moest vragen of zeggen, de stilte was goed zo. Zo bleven ze een tijd zitten, de hand had zich nu naar haar rug verplaatst en streek zacht heen en weer. Livia opende even haar ogen en keek op de klok, ze schrok. Met een ruk kwam ze overeind, ze moest weg! Over een half uur moest ze in het ziekenhuis zijn. Hubrecht keek haar verbaasd aan en probeerde iets te zeggen. Livia bleef even staan en keek hem aan.
‘Ik moet gaan,’ ze draaide zich om en rende de deur uit. Ze rende en rende, ook al hoefde ze niet te rennen. Bij de bushalte bleef ze staan. Dit was het dan.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten