maandag 18 oktober 2010

The Last Part Of The End. [11]

Livia keek om zich heen en besloot dat ze toch niets te eten ging kopen, ze was veel te bang dat ze het vervolgens weer uit zou gaan kotsen. Het verdoofde gevoel dat ze had was er nog steeds en het leek de omgeving aan te tasten. Alles om haar heen had doffere kleuren dan voorheen en ook de mensen leken minder vaak te lachen. Ze boog haar hoofd en keek naar de grond. De stenen waren wel nog steeds hetzelfde, donker grijs, met verschillende kleuren spikkels. Ze had ze nooit van dichtbij bekeken en altijd van zelfsprekend aangenomen dat ze gewoon grijs waren, het verbaasde haar. Toen ze weer opkeek was er niets veranderd, ze voelde zich ergens teleurgesteld daarom, maar ze wist zelf ook wel dat er niets zou veranderen. Ze stopte haar handen in haar zakken en draaide zich om. Ze wilde weg van de mensen, weg van de bewoonde wereld, ze wilde rust, voor altijd. Met ferme passen liep ze richting het park, iets anders kon ze op het moment niet bedenken. Het park, met zijn groene bomen, fluitende vogels en het kabbelende water. Het moest maar. Ze vervolgde haar weg en probeerde nergens aan te denken, maar steeds zag ze het beeld van Ter Horst in haar hoofd voor zich, die het zelfde zinnetje maar bleef herhalen: ‘de kanker is terug, het spijt me’. Ze rilde, ook al was het helemaal niet zo koud. Wat moest ze nu nog? Alles ging fout in haar leven, alles was al fout gegaan, het ging nu weer fout. Wat was de reden dat ze hier nog rondliep? Het slechte nieuws dat er vandaag ook nog bijgekomen was, wilde ze hier wel tegen vechten? Ze voelde de tranen weer opkomen en veegde ze niet weg toen ze uit haar ooghoeken rolden. Ze had gefaald, gefaald in sterk zijn. Ze had met zichzelf afgesproken dat ze dit zou overwinnen. Alleen had ze hier nog wel de energie voor, de kracht? Ze wist het niet meer, ze wist alles niet meer, ze wilde niets meer weten. Ze had niet door dat mensen op straat naar haar keken en dat de tranen één voor één op haar jas of op de grond vielen. Ze had iemand nodig, die twee armen om haar heen zou slaan, die zou zorgen dat ze een glimlach op haar gezicht zou krijgen, die zou zeggen dat alles weer goed kwam en die samen met haar de strijd wilde aangaan. Ze vloekte binnensmonds, ze was het niet waard. Beelden van de afgelopen jaren flitste door haar hoofd. Beelden die haar lieten lachen, die haar nog harder lieten huilen, haar boos maakten of haar juist heel gelukkig maakte. De dingen die ze had meegemaakt hadden haar gemaakt tot wie ze was, maar moest ze daar wel zo blij mee zijn? Wat had ze graag gewild dat het anders was gegaan, dat ze dingen kon veranderen, dat ze haar eigen toekomst had kunnen maken. Ze zou alles opgeven om gewoon simpel gelukkig te kunnen zijn, maar wat zou ze nog moeten opgeven? Ze had al niets meer, het enige wat nog was overgebleven was zij zelf, compleet uitgeput op alles fronten en alleen. Ze wilde weer gaan lachen, maar haar spieren deden niet mee. Zie je wel, ze kon het niet meer, ze kon niets meer, ze was mislukt en hoorde hier niet meer te zijn. De wereld zat niet te wachten op mislukkelingen, wat moesten ze daar mee? Misschien was het beter als ze zou verdwijnen van deze wereld, als ze niemand meer tot last was, dat ze vrij kon zijn, dat ze al haar problemen achter zich kon laten. Het klonk aantrekkelijk, heel aantrekkelijk. Nooit zou ze dan meer op hoeven staan met het idee hoe ze het einde van de dag nu weer moest gaan halen. Nooit zou ze meer de ruzie tussen haar vader en moeder hoeven aan te horen. Nooit zou ze meer herinnert worden aan de vrienden die ze vertrouwde, die haar zo makkelijk hadden laten vallen. Nooit zou ze meer aan haar periode hoeven te denken waar ze zo ziek was geweest. Nooit meer zou ze hoeven nadenken over waar ze heen zou gaan om alles te ontsnappen. Nooit meer zou ze een baan hoeven te gaan zoeken om te zorgen dat ze zou kunnen overleven. Nooit meer zou ze doelloos rondlopen om toch nog iets te doen. Nooit meer zou ze zichzelf in slaap huilen. Nooit meer zou ze denken aan het feit wat ze allemaal miste. Nooit meer zou ze na hoeven denken over hoe ze haar ziekte ging overwinnen. Nooit meer zou ze naar het ziekenhuis hoeven. Nooit meer zou ze de schijn op moeten houden dat het goed met haar ging. Nooit maar zou ze huilen om het feit dat ze alleen was. Nooit meer zou ze hoeven huilen om het feit dat ze geen vrienden had. Nooit meer zou ze zich niet goed genoeg voelen voor de wereld. Nooit meer zou ze het gevoel hebben dat ze overbodig was op deze wereld. Nooit meer zou ze haar verleden herinneren. Nooit meer zouden de gelukkige herinneringen van vroeger haar pijn doen. Nooit meer zou ze mensen hoeven te vertrouwen, die niet te vertrouwen blijken te zijn. Nooit meer hoefde ze bang te zijn voor het feit dat mensen haar misschien weer pijn zouden doen. Nooit meer zou ze hoeven na te denken, waarom ze het niet waard was om gezien te worden door haar ouders. Nooit meer zou ze na hoeven denken over het feit waarom haar vrienden haar hebben laten vallen. Nooit meer zou ze na hoeven denken waarom haar vrienden voor elkaar zijn gegaan en waarom haar ex haar had laten vallen voor iemand anders. Nooit meer zou ze na hoeven te denken over het feit dat ze nog moest eten, ook al had ze geen honger. Nooit meer hoefde ze dan na te denken over wat de positieve dingen nog waren in haar leven. Nooit meer hoefde ze zich onnuttig meer te voelen. Nooit meer hoefde ze zich ongelukkig te voelen. Nooit meer hoefde ze de energie te zoeken om door te gaan met haar leven. Nooit meer hoefde ze na te denken over het feit wat haar leven eigenlijk nog waard was. Nooit meer hoefde ze nog op te geven. Nooit meer hoefde ze te zijn wie ze was.

Ze bleef lopen en lopen, het park was ze allang gepasseerd, maar ze durfde er niet heen te gaan. Haar plek was verraden, dat was ze vergeten. Ze wilde daar niet meer heen, stel je voor dat er weer mensen kwamen, die haar weer in duizend stukjes probeerde te breken, omdat ze haar expres pijn wilde doen. Waarom wilde mensen haar expres pijn doen? Waarom was ze het niet waard? Waarom ging alles zo als het nu gaat? Waarom was er niemand om haar te helpen? Niet dat mensen haar konden helpen, dat zou ze zelf moeten doen. Ze wilde het zelf doen, ze moest het zelf doen. Ze moest zelf een manier vinden om hier uit te komen. Ze wilde dat ze sterker was, ze wilde dat ze zo kon zijn als wie ze wilde zijn.
Ze was nu in een buurt die ze niet kende, waar ze nog nooit geweest was. Het maakte haar niet uit, ze wilde niet meer terug naar waar ze vandaan kwam. Ze wilde de nare herinneringen achter laten. Ze bevond zich weer tussen winkels en het winkelende publiek. Ze staarde ze aan en zag niets vreemds, al had ze dat wel graag gewild. Ze keek wat naar de etalages, maar merkte dat niet haar eigenlijk meer kon boeien, het verdoofde gevoel sloot alle emoties verder af. Hoe graag ze dat gevoel weg wilde krijgen, het lukte haar niet. Het frustreerde haar en ze wilde gillen, schreeuwen en stampen. Gewoon op straat. Maar ze deed het niet. Ze wilde geen aandacht of meelijwekkende blikken van mensen. Ze wilde helemaal niets meer. Toen ze een slijter zag liep ze daar naar binnen. Het was donkerder dan buiten en gelijk weer een stuk stiller. Een aantal andere mensen waren in de winkel en de man achter de kassa was in gesprek met een klant. Ze keek om zich heen, wat wilde ze? Haar oog viel op een fles Wodka en ze besloot binnen een seconde dat dat was wat ze nodig had op ’t moment. Ze sloot aan in de rij van de kassa en wachtte op haar beurt. De man vroeg haar ID en ze haalde ‘m uit haar zak, hij keek even van haar en naar de kaart en vond dat genoeg. Snel rekende ze af en liep weer naar buiten. De zon scheen intussen fel, maar ze leek het niet te voelen. Ze liep weer in een richting, maar opnieuw wist ze niet waar ze heen ging. Ze vond het fijn, geen bestemming te hebben, om niet een ingepland leven te hebben, voor even. Toen ze op een soort bosweg liep durfde ze weer even diep adem te halen. In en uit, in en uit. Ze was weer alleen, het was wat ze wilde, maar ook wat ze juist weer niet wilde. Ze voelde weer een tweestrijd en wilde die staken, ze was moe, ze was op, uitgeput. Ze pakte de fles Wodka en draaide de dop eraf. Ze zette hem aan haar mond en dronk. Het maakte haar helemaal niets uit de ze nu pure wodka dronk, het maakte haar niets uit dat dat slecht voor haar was, het maakte helemaal niet uit wat er later zou gebeuren, het maakte haar niet uit dat het prikte in haar keel. Ze dronk en dronk, tot de halve fles leeg was. Ze draaide de dop er weer op en keek om zich heen. Alles leek te draaien, alles leek anders te worden opeens. Alles leek vrolijker, de zon scheen in haar gezicht en ze dacht nergens meer aan. Alleen aan het bos, de vogels en de geluiden die ze hoorde, de stilte. Ze probeerde door te lopen, maar alles leek te bewegen, de grond leek hobbeliger dan hij eerst was. Voorzichtig liep ze door, terwijl ze helemaal warm werd van binnen. Dit is wat ze wilde, zo wilde ze zich voelen. Ze keek naar boven en zag dat de lucht strak blauw was, de zon scheen en het maakte alles lichter. Het doffe wat ze net de hele tijd had gevoeld was verdwenen, ingeruild voor dit nieuwe gevoel, een nieuw verdovend gevoel, maar dan op een andere manier. Het verdoofde alle pijn, het verdoofde alles. Ze wilde zich zo blijven voelen. Ze draaide de dop weer van de fles en goot nog meer naar binnen. Het gevoel werd steeds heftiger en haar hoofd bonkte steeds erger, maar ze wilde dit. Ze wilde even helemaal klaar zijn met alles, even alles van zich afzetten, heel even gelukkig zijn. Voor heel even maar, ze wilde gewoon gelukkig zijn, gewoon gelukkig. GELUKKIG! Het laatste had ze hard op geschreeuwd, zonder dat ze er erg in had. Ze huilde, ze huilde opnieuw. Ze bleef doorlopen, maar haar hoofd bonkte zo hard en alles draaide zo hard voor har ogen, zodat doorlopen onmogelijk werd. Opeens werd alles zwart voor haar ogen en zakte ze in elkaar, het laatste woord wat over haar lippen kwam was een zachte ‘gelukkig zijn’.

The Last Part Of The End. [10]

Voetstappen weerklonken in de gang en Livia opende haar ogen. Een aantal verpleegsters liepen door de gang, druk in gesprek. Voorzichtig draaide ze haar hoofd en keek om zich heen, ze zat nog steeds op de gang. Ze moest in slaap gevallen zijn, want de wijzers op de klok die aan een van de muren hing, gaven aan dat het kwart over zes was geweest. Ze rekte zich uit en voelde zich merkwaardig stijf. Ja, dit was nou niet echt een comfortabele plek om te slapen. Langzaam kwam ze overeind en bleef staan, waarom zat ze ook alweer in de gang? Één voor één kwamen de beelden van een paar uur terug weer naar voren. Gelijk voelde ze die last weer op haar schouders en ze voelde de aandrang om weer tegen de muur te gaan zitten. Haar benen voelden niet meer stijf, maar zwaar en haar schouders liet ze hangen. Ze probeerde haar hoofd leeg te maken, haar gedachtes op nul te zetten, maar ze faalde. De herinnering van vroeger was te sterk. De herinnering van de eerste uitslag die ze kreeg. Ze was met haar ouders de dag na het bloedprikken terug gegaan naar het ziekenhuis. Ze hadden in de wachtkamer gezeten en haar ouders hadden haar hand vastgehouden. Op het moment dat haar naam werd afgeroepen, had ze haar moeder betrapt op dat ze snel een traan uit haar ogen veegde. Dat had een diepe indruk op haar achtergelaten. Ze had haar moeder nog nooit zien huilen. Toen ze in het kamertje zat, had Ter Horst zeer ernstig gekeken en wist ze dat het foute boel was. Hij had toen eerst nog een paar dingen verteld, mar dat wist ze niet meer, omdat ze op dat moment zo gespannen was om het feit wat de dokter ging zeggen. Die zin die hij uiteindelijk had uitgperoken, verandere haar hele leven voorgoed. De zin die niemand ooit in zijn leven wil horen, die iedereen probeert te ontwijken, de zin die je grootste angsten bevestigt, de zin ‘ik heb slecht nieuws voor je’. Het gevoel dat ze toen had, het leek alsof plots de bodem onder haar voeten verdween. De dokter had haar vol meeleven aangekeken en was door gegaan met zijn verhaal. ‘De onderzoeken waren positief, je hebt Leukemie, het spijt me.’ Ze had hem vol ongeloof aangekeken. Ze had nooit gedacht dat dit haar zou overkomen. Dit gebeurde andere mensen, in boeken, in films, maar niet bij haar, dat kon niet. Haar ouders hadden meteen een arm om haar heen geslagen en luisterden naar het verhaal dat de dokter vertelde over wat de mogelijkheden waren voor behandeling. Wat dat voor gevolgen kon hebben en hoe ze met deze uitslagen om moesten gaat. Zelf had ze niet geluisterd, ze had zich afgevraagd of ze dood zou gaan en wanneer. Ze wilde er niet overuit dat ze dood kon gaan, dat was voor oude mensen, niet voor kinderen. Nadat gesprek hadden haar ouders haar mee uit eten genomen, ze had mogen eten wat ze wilde. Livia glimlachte zwak toen ze daaraan terug dacht. Dat zo’n vreselijke herinnering ook toch zo mooi kon zijn. Dit was een van de beste herinneringen aan haar ouders. Ze voelde een steek in haar buik. Haar ouders zouden nu vast gewoon thuis zitten en waren totaal vergeten dat hun dochter in het ziekenhuis moest zijn. Ze zuchtte diep, ze wilde de uitslag weten, maar eigenlijk ook niet. Hier blijven staan hielp ook niet, dus keek ze op de bordjes of ze ergens ‘oncologie’ zag staan.

De weg was gelukkig makkelijk te vinden en was zo veel te snel weer terug in de wachtkamer. Ze ging weer op een van de stoelen zitten en voelde zich enigszins verloren in de wachtkamer. Ze wist ook niet wat ze moest doen. Naar de balie gaan en om de uitslag vragen, aankloppen bij de kamer van Ter Horst, een loslopende verpleegster aanspreken? Ze zuchtte, ze wist het niet. Ze greep met beide handen de stoel vast en voelde dat bekende gevoel van angst in haar buik. Ze tikte nerveus met haar voet op de grond en toen ze het niet langer meer hield, haalde ze haar iPod uit haar zak. Ze wist precies welk nummer ze wilde horen, 21 Guns van Green Day. Het had geen speciale betekenis, maar alleen de melodie al zorgde ervoor dat ze zich wat rustiger ging voelen. Ze ging zo op in de muziek dat ze niet dorhad dat er een deur open werd gedaan en er iemand haar richting op liep. Ze zag het pas toen de twee benen voor haar stand hielden. Ze keek op en zag het gezicht van Ter Horst.
‘Ik had je hier niet meer verwacht.’
Livia wendde haar blik weer af, ze kon hem niet aankijken. Ze wachtte tot hij verder praatte.
‘Maar nu ik je hier tref, kun je beter even meekomen.’
Hij stak zijn hand uit om haar te hpen met opstaan, maar ze pakte hem niet aan. Met trillende knieën stond ze op en het beangstigde haar dat ze niets aan de gezichtsuitdrukking van hem kon zien. Met lood in haar schoenen volgde ze Ter Horst. Binnen deed hij de deur dicht, bood haar een stoel aan en nam zelf ook plaats. Hij vouwde zijn handen in elkaar en keek Livia recht aan. Ze bewoog niet, ze stond strak van de spanning. Ter Horst liet de stilte voortduren, totdat hij verstoord werd door het gehuild van een baby op de gang.
‘Livia,’ begon hij, ‘we hebben vanmiddag je bloed op gestuurd naar het lab en het daar laten onderzoeken. Ik heb net de uitslagen binnen gekregen,’ hij wachtte even, ‘ik moet je helaas meedelen dat de kanker terug is gekomen, het spijt me.’
Livia bleef verdoofd zitten en verstond het einde van de zin al niet meer. Dit kon niet waar zijn, dit mócht niet waar zijn. Waarom zij? Was een keer niet voldoende geweest? Ze dacht aan alles wat ze had doorgemaakt gedurende haar ziekte, ze voelde zich misselijk worden. Ze wilde niet opnieuw een chemokuur, ze wilde niet weer opnieuw bestraald worden, ze wilde niet weer opnieuw kaal worden, ze wilde zich niet weer zo misselijk voelen, ze wilde niet weer hulpeloos in dat ziekenhuis bed hoeven liggen, ze wilde niet weer anders zijn dan de rest. Ter Horst praatte nog steeds, maar ze leek het niet te horen, ze wilde het niet horen. Ze wilde gillen, stampen, schreeuwen en alles kapot gooien wat ze maar in de kamer kon vinden. Ze wilde dit niet, ze wilde dit niet alweer, ze wilde dit niet alleen doen. Wat moest ze nu? Ze wilde het niet tegen haar ouders zeggen, niet nog meer problemen voor hen creëren. Ze kon dit niet er ook nog bij hebben, gewoon niet, maar ze zou het alleen moeten doen. Ze zou niemand er mee lastig vallen, niemand gaf toch om haar, dus waarom zou ze? Nee, ze ging dit alleen doen. Ze hief haar hoofd op en keek de dokter weer aan. Hij keek ernstig en zijn blik straalde medelijden uit, hij was gestopt met praten en wachtte af. Livia bleef zitten en wist niets om te zeggen, alles leek verdoofd in haar hoofd, alles om haar heen had doffere kleuren aangenomen en leken niet deel te nemen aan het dagelijks leven.
‘Dat lijkt mij dus allemaal duidelijk. Je kunt bij de balie een vervolg afspraak maken waarin we alles doornemen hoe we het aan gaan pakken. Je bent een sterk meissie, je komt er vast weer bovenop, net als de vorige keer.’
Ze bleef hem aankijken, hoe kon hij dat nou weten? En sterk, laat haar niet lachen, dat was ze al tijden niet meer. Ze voelde zich verbitterd, ze had gedacht het hoofdstuk af te sluiten, stiekem was ze er een beetje van uitgegaan dat alles nog goed zat. Ze voelde niets, ze voelde zich gezond, ze moest gezond zijn, maar dat was ze niet. Ze beet op haar lip en nam een besluit.

Ze stond op en Ter Horst keek verbaasd. Iets gaf haar energie en ze wist niet waar dat vandaan kwam. Ze moest haar hoofd rechtop houden en zich niet meelaten voeren door emoties. Ze ging dit overwinnen, ze zou al haar overgebleven energie erin stoppen. Ze was nog niet klaar om te sterven, ze wilde nog zoveel bereiken in het leven. Ze liet een overrompelde dokter achter in de kamer toen ze door de deur heenliep. Ze liep regelrecht naar de balie waar ze een afspraak kon maken. De dame was aardig en stelde geen verdere vragen, wat Livia prettig vond. Over drie dagen moest ze terug komen. Ze haatte het, ze haatte elk deel van het. Het liefst wilde ze wegrennen en nooit meer terugkomen, maar ze had zich zelf voorgenomen sterk te blijven, niet laf te zijn. Met nog steeds dat vreemde, verdoofde gevoel liep ze richting de trap en ging naar beneden toe. Eenmaal weer buiten snoof ze voorzichtig de frisse avondlucht op. Het was bijna kwart over acht en ze voelde dat ze honger had. Ze ging niet naar huis, nee ze ging zichzelf trakteren, dat verdiende ze, net zoals de vorige keer. Alleen nu moest ze zichzelf trakteren. Met kordate stappen liep ze richting het centrum. Dat ze geen trek had maakte haar niet uit, ze wilde zichzelf trakteren, in ieder geval niet naar huis gaan. De mensen om haar heen hadden geen idee van haar situatie en leefden hun eigen leven. Niemand die zag dat er een meisje liep die op de rand balanceerde van instorten, van het opgeven van het leven, al had ze zelf de overhand er niet meer in. Niemand die zag dat dit meisje alleen was, niemand had. Niemand zag die problemen die ze al had door gemaakt, hoe ze zich op dit moment voelde. Niemand zag dat dit meisje van binnen dood bloedde van verdriet. Niemand zag dat wat het meisje het meest nodig had twee armen om haar heen waren.

The Last Part Of The End. [9]

De hal van het ziekenhuis was vol met mensen. Patiënten, in rolstoelen of met infusen, dokters die heen en weer liepen, bezoekers met bloemen of ballonnen. Livia bleef midden in de hal staan, ze keek om zich heen en nam alles in zich op. De beelden brachten haar terug naar vroeger. Mensen stootten tegen haar aan, maar ze bleef staan. Ze wist precies waar ze moest zijn, welke trappen ze moest nemen en welke gangen ze in moest. De gevreesde afdeling, die al ver van te voren werd aangekondigd, oncologie. Ze huiverde en slot haar ogen. Ze bewoog haar hand, maar er was niemand om haar te steunen, niemand die er voor haar was. Met lood in haar schoenen begon ze te lopen. Langzaam om er zo lang mogelijk over te doen. Het kwam steeds dichterbij, de onderzoeken die straks zouden volgen en dan, dan de uitslag. Ze wilde er niet aan denken, nu niet. Ze wilde schreeuwen, rennen, tegen de muur schoppen, maar ze deed het niet. De mensen om haar heen zouden niets aan haar zien, van hoe ze zich voelde. Ze liep gewoon maar, met haar ogen dicht zou ze nog niet verkeerd lopen. Het kwam steeds dichterbij, de meters werden er steeds minder, maar haar zenuwen steeds meer. Haar lege hand voelde koud en ze kneep haar vingers samen. Nog steeds niemand. Met moeite zette ze haar ene voet voor de ander en overbrugde zo de laatste meters. Ze zag de vertrouwde deur en liep de wachtkamer in. Op een van de verste stoelen nam ze plaats en probeerde niet om zich heen te kijken. Ze faalde, haar ogen werden vanzelf naar de omgeving toe getrokken. De mensen die er al zaten waren alleen kinderen, het was ook de kinder oncologie. Er waren kinderen met bleke, bange gezichten. Maar ook met kale hoofden die juist vrolijk keken. De ouders die erbij zaten streken hun kind over het hoofd, gaven het knuffels of hielden even hun hand vast. De ouders keken vaak serieuzer dan de kinderen. Twee kinderen hadden een loopauto gevonden en probeerden nu zo hard mogelijk op de ander in te rammen. Ze schaterde van plezier en hadden totaal geen blijk van het onheil wat hen nog te wachten stond. Ze draaide haar hoofd weg van de mensen en keek naar de muren. Ze zagen er nog precies hetzelfde uit, afgezien van de nieuwe kindertekeningen die erbij gehangen waren. Het gaf de indruk van een gezellige plaats, maar zij wist wel beter. Hier had ze altijd moeten wachten, net zoals nu. Ze trok haar benen op en sloeg naar armen daar omheen en liet haar hoofd op haar knieën rusten. De spanning was hoog, elke beweging die ze maakte alarmeerde haar opnieuw. De stemmen om haar heen werden overstemd door haar muziek en ze sloot zich af van de omgeving, ze wilde niet meer.

‘Livia de Jong?’
Een harde stem haalde haar uit haar trance. Ze keek op en zag een vertrouwd gezicht, dat van dokter Verhoef. Haar ogen lieten de angst zien die ze had en haar gezicht was asgrauw geworden. De dokter liep op haar af en stak zijn hand uit. Livia pakte hem niet aan en keek angstig de andere kant op. Ze mistte haar ouders voor het eerst sinds lange tijd. De vorige keren stonden zij haar bij, nu stond ze er helemaal alleen voor.
‘Leuk om je weer te zien. Loop je even mee?’
Wist hij wel wat hij zei? Hoe kon je nou bij zijn om een patiënt terug te zien. Ze moesten hier zijn omdat ze ziek waren en zodra ze beter waren mochten ze weer weg. Als arts moest je toch blij zijn als een patiënt ontslagen werd en niet als hij terugkwam? Ze rilde, maar liep toch dokter Verhoef achterna. Hij bracht haar naar een klein, wit kamertje en wees haar en plek aan om te zitten. Ze keek de kamer rond en zag dat ook hier niet veel verander was. Het voelde vertrouwd, mar op een verkeerde manier.
‘Waarom zijn je ouders niet mee?’
‘Die hadden een belangrijke afspraak,’ loog ze.
‘Wat kan er nou belangrijker zijn dan de gezondheid van je kind?’ hij keek haar verontwaardigd aan.
Het maakte haar niet uit, dacht ze, al wist ze diep van binnen dat het haar ontzettend veel deed. Verhoef zag dat dit onderwerp niet goed lag bij haar en ging over op een ander onderwerp. Hij legde uit wat hij ging doen. Het ging allemaal langs haar heen, ze kon haar aandacht er niet bijhouden. Ze zou wel zien wat er ging gebeuren, ze zou het allemaal over zich heen laten komen. Toen Verhoef klaar was met uitleggen, stelde hij voor om maar meteen te beginnen, dan was het eerder voorbij. Ze knikte gedwee en volgde de opdrachten op die de dokter haar gaf. Hij poerde, nam bloed af en deed nog een paar testen waarvan ze niet wist waarvoor die waren. Ze probeerde niet na te denken, niet bang te zijn voor die grote handen en hoop te houden. Ze moest sterk zijn, nog even.
‘De uitslag komt later vanmiddag. Je kunt in de wachtkamer wachten als je wilt of anders kan ik je bellen.’
De dokter keek haar aan over de rand van zijn bril. Hij had een blik van medelijden in zijn ogen, maar ze wilde het niet zien. Het enige wat ze nu nog kon doen was wachten. Ze zou blijven wachten, dat had ze al besloten. Naar huis gaan was geen optie, dus zou ze hier moeten blijven. Zonder nog haar de dokter te kijken liep ze met een verdoofd gevoel de kamer uit. Alle geluiden en beelden om haar heen vervaagden. Ze zag niets meer, alleen een was van kleuren en geluiden. Ze kon ze niet meer van elkaar onderscheiden, het kostte te veel moeite. De contouren van de mensen en spullen kon ze niet meer zien, het was een grote waas. Alles steeg naar haar hoofd en alles werd opeens zwart.

Ze opende haar ogen en zag dat ze in een bed lag, een ziekenhuisbed nog wel. Haar hoofd voelde zwaar aan en ze wilde niet nadenken. Ze zag een verpleegster heen en weer lopen, ze was zo te zien een voorraad aan het bijvullen. Met doffe ogen keek ze opzij, er lagen verder geen andere mensen op de kamer, alleen zijn. De verpleegster zag dat ze wakker was en kwam naar haar toe gelopen.
‘Je hebt ons even laten schrikken. Je viel flauw toen je terug naar de wachtkamer liep.’
Ze kreunde, niet ook dat nog. De dokter had zeker te veel bloed afgenomen en dacht dat ze sterk genoeg was om zo door te kunnen. Ze wreef met een hand over haar hoofd in een poging de dufheid te laten verdwijnen. De verpleegster vroeg of ze wat water wilde en ze knikte. Ze ging overeind zitten en pakte het glas van de verpleegster aan. In kleine slokjes dronk ze het langzaam leeg. Ze voelde zich slecht, een leeg gevoel in haar stak de kop weer op. Ze was moe, moe van alles. Ze wilde graag haar ogen sluiten en ze nooit meer open doen. Ze vroeg zich af hoe dat zou zijn. Nooit meer wakker worden, nooit meer problemen die ze moest doorstaan, nooit meer zorgen. Ze glimlachte, dat leek haar perfect. Niet meer op deze wereld te hoeven rondlopen, geen gevoelens meer die haar dieper en dieper deden zinken. Alleen rust, rust met alles. Alles zou in een keer weg zijn en ze hoefde zich nergens meer zorgen over te maken. Maar niet alles zou ze graag zien verdwijnen. Een week hiervoor nog wel, maar toen kende ze die twee jongens nog niet. Die twee hadden al meer voor haar betekend dan sommige mensen in hun hele leven. Wat zou ze graag willen dat ze hier geweest waren, dat ze haar hand hadden vastgehouden en dat ze haar een aai over haar hoofd hadden gegeven. Die glimlach die ze net nog had vervaagde en ze sloot al haar vingers om het koude glas. Als ze nog harder zou knijpen, zou het glas vast breken. Met een zwaai gooide ze haar benen over de rand en stapte het bed uit. De verpleegster keek even op, glimlachte naar haar, maar zei niets. Het glas liet ze achter en met vlugge passen liep ze naar de deur van de kamer. Op de gang wist ze niet waar ze was, hier was ze nog niet eerder geweest. Verwilderd keek ze om zich heen en zag ze een aantal mensen op en neer lopen. Zonder te weten waar ze heen ging, begon ze te lopen. Ze wilde weer weg, weg van deze plek, weg van het ziekenhuis. Ergens in een lege gang leunde ze tegen de muur. Ze kon de energie niet meer vinden, het allerlaatste beetje was nu echt verbruikt. Ze sloot haar ogen en zakte omlaag tegen de muur. Het moest nu echt over zijn, allemaal.

The Last Part Of The End. [8]

Buiten floten de vogels al en het nieuwe zonlicht kroop langzaam de kamer van Livia in. Het meisje lag nog te slapen met haar hoofd vredig op het kussen. Iets aan de uitdrukking op haar gezicht verried dat ze niet rustig sliep. De kleine frons op haar voorhoofd werd groter als ze ademhaalde. De wijzers van de klok wezen tien uur aan. Plots klink er een geluid. De mobiel die op haar nachtkastje lag kwam tot leven en verstoorde de stilte in de kamer. Het meisje schrok wakker en tastte met haar hand op het nachtkastje, tot ze de telefoon gevonden had. Met een duf hoofd keek ze op het scherm en haar gezichtsuitdrukking veranderde meteen. Het was een sms van Hubrecht. Of ze vandaag langskwam. Ze bleef even naar het scherm staren en wist niet wat te doen. Toen probeerde ze met trillende vingers wat terug te sturen. Bijna gelijk kreeg ze een sms terug, of elf uur oké was. Ze glimlachte voorzichtig en stuurde terug dat ze daarmee akkoord ging. Livia ging rechtop zitten in haar bed en leunde met haar rug tegen de muur. Een serene uitdrukking op haar gezicht, de mobiel in haar hand, je kon zeggen dat ze blij was met de berichten. Dit was goed, wakker worden met iets leuks. Dat was ook al iets was lange tijd niet voorgekomen was. De laatste tijd maakte ze steeds vaker dingen mee waarvan ze haast vergeten was dat ze bestonden. Opeens verdween de glimlach van haar gezicht. Shit, vandaag was de dag, dé dag. Ze kon helemaal niet weg, ze moest om drie uur in het ziekenhuis zijn! Haar humeur sloeg in een keer om. Hoe goed ze zich net gevoeld had, hoe slecht ze zich nu voelde. Ze beet op haar lip en voelde tranen opkomen. Vandaag zou ze het weten, nog nooit was ze ergens zo bang voor geweest. Wat wilde ze maar al te graag dat ze deze dag kon overslaan. Ze slikte, ze moest sterk zijn, laten zien dat ze niet klein te krijgen was. Ze schopte de deken van haar benen en stond op. Ze ging wel weg, ze hoefde niet nu al in het ziekenhuis te zijn. Ze had moed nodig, moed die ze hopelijk daar kon vinden, bij hem. Ze voelde dat ze beefde, dit ging niet goed, dit ging echt niet goed. Ze zocht wat kleren bij elkaar en trok ze aan. Het maakte niet uit hoe ze eruit zag, vandaag zeker niet. Ze pakte bruusk haar tas en liep naar beneden. Ze stopte er een appel in en liep naar buiten. Het was weer net zulk mooi weer als de dagen ervoor, uitgezonderd van die stormachtige dag. Het einde van de zomer deed nog volop mee met de mooiste zomerdagen. De zon scheen in haar ogen en ze wist dat ze zich eigenlijk blij moest voelen. Ze liet haar hoofd hangen. De mensen om haar heen waren vrolijk, genoten van het weer en zagen geen van alle de duisternis die boven haar zweefde. Hoe dichterbij ze kwam, des te beter ging ze zich voelen. Niet goed, maar beter.

Toen ze voor de deur stond, bonkte ze een paar keer en de deur werd snel opgedaan door een vrolijke Laurens.
‘Hee,’ hij omhelsde haar.
‘Hoi,’ mompelde ze terug.
Zijn vrolijkheid deed haar pijn. Hij wist niet hoe zij zich voelde, maar dat er iets was zag hij duidelijk.
‘Hee, wat is het?’ zijn stem klonk nu serieus en zacht.
Ze kon haar tranen niet binnen houden en algauw liepen ze over haar wangen. Ze liet haar schouders hangen en boog haar hoofd.
‘Hee, wat is er allemaal aan de hand? Kom eens hier.’
Hij trok haar naar binnen toe, sloot de deur en omhelsde haar opnieuw, nu met twee armen. Hij wreef over haar rug terwijl de tranen bleven komen. Haar schouders schokten en ze kon niet stoppen. Alle angsten die ze had, kwamen nu tot zijn recht. Laurens fluisterde sussende woorden in haar oor, maar het kalmeerde haar niet. Ze zag niet dat twee andere jongens de gang op kwamen, maar weer terug liepen toen Laurens een ‘ga weg’ gebaar naar hen maakte. De tranen raakten niet op, ergens in haar had ze een onuitputtelijke bron die de tranen bleef aanvoeren. Laurens duwde haar nog steviger tegen zich aan en probeerde har te kalmeren. Hij wist niet zo goed wat hij met haar aanmoest, zoveel verdriet op de vroege morgen. Het enige wat hem mogelijk leek om te doen, was om zo te blijven staan en te laten zien dat er iemand voor haar was. Wat had ze allemaal meegemaakt? Ze stonden ongeveer wel een halfuur in de gang. Toen maakte ze zich los van hem en keek hem met betraande ogen aan. Met de mouw van zijn overhemd veegde hij de tranen van haar gezicht. De rode ogen die hem aankeken, hij schrok. Hij nam haar hoofd in beide handen en keek haar aan.
‘Waar komen al die tranen vandaan?’
Ze zei niets, ze kon het niet, ze wilde het niet vertellen. Ze hoefden het niet te weten, het zou waarschijnlijk toch niets zijn. Ze had hem alleen nodig, ze wilde niet alleen zijn, ze wilde iemand voelen.
‘Je hoeft het niet te zeggen.’
Zijn ogen keken haar nog steeds aan. Ze hadden een bijzondere kleur en hadden kleine spikkeltjes, ze vond ze mooi.
‘Kom, binnen is het een stuk aangenamer.’
Hij pakte haar hand en leidde haar in de goede richting. In de kamer zat, behalve Hubrecht, nog een andere jongen, ook met zwart haar. Ze keek hem even aan, maar maakte zich niet druk om wie dat was. Dat kon ze niet. Ze ging naast Laurens op de bank zitten en kroop tegen hem aan. Hij was warm en zorgde voor een veilig gevoel. Er werd een arm om haar heen geslagen en ze sloot haar ogen. De jongens keken elkaar onderling aan. Hubrecht’s uitdrukking leek geschokt en die van de jongen met het zwarte haar een groot vraagteken. Laurens had het meisje nog steeds dicht tegen zich aan en voelde hoe ze trilde. Hij keek Hubrecht even aan en beiden wisten ze dat er iets goed mis was met haar, maar wat?

Het was later op de dag en Livia zat nog steeds op de bank. Ze had zich klein gemaakt en in de verste hoek van de bank gekropen. Laurens moest weg en hij had haar hier alleen gelaten. Hij had wel gezegd dat hij dat niet gedaan zou hebben als dat waar hij heen moest niet zo belangrijk was als nu. Ze had de warmte weg voelen gaan en met Laurens was ook het grootste deel van haar hoop verloren gegaan. Ze wist zich geen houding te geven. Ze wilde hier maar al te graag zijn, maar iets zinnigs kreeg ze niet over haar lippen heen. Hubrecht zat tegenover haar, de jongen van wie ze niet wist wie hij was, was verdwenen. Blijkbaar wist Hubrecht ook niet goed wat te doen, want hij zat wat ongemakkelijk op de bank. Ze kon hem niet aankijken, dan zou hij misschien vragen wat er was, maar daar zou ze dan geen antwoord op geven. Ze zuchtte, wat een zooi was ze. Ze kon zichzelf totaal niet aan en wilde niet meer voor haarzelf zorgen. Ze was moe, ze was op. Ze had al haar energie verbruikt bij de angst die ze voelde voor vanmiddag en alle tegenslagen die ze al was tegen gekomen. Ze keek door haar wimpers nar Hubrecht, ze zag dat hij terug keek. Met een aarzeling stond hij op en kwam naast haar zitten. Zonder iets te vragen of te zeggen keek hij haar aan en streek met zijn hand door haar haar. Ze veranderde van positie en nestelde zich tegen hem aan. Hij voelde goed aan dat hij niets moest vragen of zeggen, de stilte was goed zo. Zo bleven ze een tijd zitten, de hand had zich nu naar haar rug verplaatst en streek zacht heen en weer. Livia opende even haar ogen en keek op de klok, ze schrok. Met een ruk kwam ze overeind, ze moest weg! Over een half uur moest ze in het ziekenhuis zijn. Hubrecht keek haar verbaasd aan en probeerde iets te zeggen. Livia bleef even staan en keek hem aan.
‘Ik moet gaan,’ ze draaide zich om en rende de deur uit. Ze rende en rende, ook al hoefde ze niet te rennen. Bij de bushalte bleef ze staan. Dit was het dan.

donderdag 14 oktober 2010

Destine - Down

Hee allemaal,

Zoals jullie weten ben ik een groot fan van de band Destine.
Ze werken zo hard voor steeds een klein stukje verder te komen met hun carrière.
Ze hebben zelf alles van af het begin opgebouwd, niets kwam vanzelf.
Het was fantastisch om ze in kleine zaaltjes te zien optreden voor weinig mensen, maar het is nog mooier om te zien hoe ze gegroeid zijn, hoe ze bekendheid hebben gekregen en hoe ze zich ontwikkeld hebben. Nu zie ik ze in grote zalen, bekende zalen, voor rijen en rijen mensen spelen. Dan noem ik nog geen eens Pinkpop en Lowlands waar ze stonden. Ook de airplay die ze nu hebben op 3FM en andere radio stations, TMF en de publiciteit in bladen en kranten in zowel het binnenland als het buitenland.
Ik ben zo trots op deze jongens, ook dat ze weer gaan touren door heel Europa, dit keer met Attack! Attack!
De nieuwe single is dan ook weer onwijs strak geworden. Het is een cover van een nummer van Jay Sean en Lil' Wayne en ze hebben er hun hele eigen draai aangegeven. Live klinkt het altijd al geweldig en krijgen ze het hele publiek mee, maar nu hebben ze 'm ook opgenomen en een video erbij gemaakt.
De video is zeker het kijken waard, ze hebben een groot deel zelf gemaakt en het is een leuke opzet, ik kan 'm blijven kijken.
Check 'm hier!
http://www.youtube.com/watch?v=ftaWXbkt6OU

En voor de gene die het nummer ook graag op z'n iPod wil hebben.
Hier is de download link voor iTunes:
http://itunes.apple.com/nl/album/down-single/id392606939

Het zou natuurlijk tof zijn als Destine nog mee bekendheid krijgt, zorg dat je Down verspreid als je vindt dat iedereen 'm zou moeten horen!

X Meike