zaterdag 24 april 2010

The Last Part Of The End. [6]

6.

De dagen verstreken en nog steeds had ze de spullen niet terug gebracht. Ze lagen keurig te wachten, fris gewassen in een plasticzak op haar bureau. Elke keer als ze er naar keek voelde ze zich schuldig. Hij wilde vast zijn spullen terug, maar zij was te laf om ze terug te brengen. Stel je voor, straks wist hij niet meer wie zij was of pakte hij de tas aan en zei ‘doei’. Ze wilde hem niet laten gaan, niet nu al. Ze was juist zo blij geweest dat er iemand voor haar geweest was, dat wilde ze nog even niet kwijt. Ze was bang dat ze dan weer terug viel in haar eenzame bestaan, dat wilde ze niet meer nu ze weer wist hoe gezelschap voelde. Hubrecht was niet het enige probleem, over twee dagen was de controle in het ziekenhuis al. Ze wilde niet, bang voor wat ze misschien zou gaan horen. De laatste paar dagen overwoog ze het idee om niet te komen opdagen, om gewoon niet te gaan. Als ze het niet wist had ze er ook geen last van. Alleen het probleem was dat niet weten bijna net zo erg was als het weten dat het fout zat, je wist niet precies waar je aan toe was. Ze rilde bij het idee weer door die lange, witte gangen te moeten lopen. Die doktoren die je allemaal wilde zien en je overal prikten. Ze probeerde haar gedachte af te sluiten van dat onderwerp, maar steeds kwamen die beelden weer terug. Na een paar dagen kon ze ze het bijna niet meer uithouden en voelde ze zich nog meer in zichzelf gevangen dan eerst. Nu had ze het gevoel dat haar hoofd bijna barstte, ze wilde afleiding zoeken. Het pakketje op haar bureau staarde haar aan en trok haar aandacht. Ze haalde diep adem en besloot het dan toch te gaan langsbrengen, het zou toch een keer moeten gebeuren. Ze zette alle angsten aan de kant en pakte de zak op. Het moest maar, ze zou vanzelf wel zien hoe hij reageerde als ze opeens weer voor zijn deur stond. Ze wist niet eens of hij thuis zou zijn, ze had niet om hem te bereiken, dus ze moest het er maar op wagen. Ze haalde opnieuw diep adem en liep haar beneden. Ze trok haar jas aan en ging naar buiten.

Ze wist de weg niet precies meer, ze had de vorige keer niet echt gelet op waar ze liep en hoe ze daar moest komen. Ze liep en ze liep. Ze zong mee met de muziek die haar iPod afspeelde en doodde zo de tijd van het lopen. Af en toe herkende ze de huizen nog van toen ze er die dag langsgelopen was. Zo zou het goed moeten gaan. Ze kreeg gelijk, na een tijd lopen stond ze weer in de straat waar ze moest zijn, het huis van Hubrecht. Ze begon langzamer te lopen en voelde de angst weer omhoog kruipen. Dit was eng, dit was echt eng. In haar hoofd speelden verschillende scenario’s zich af over wat er zou gebeuren als ze op de bel gedrukt had. De spanning was hoog en ze sloot even haar ogen. Ze kon het niet blijven uitstellen, ze was er nu toch. Met lood in haar schoenen liep ze naar de voordeur. Haar vingers zweefden nog even aarzelend boven de deurbel, maar duwden daarna de knop in. Ze hoorde niets en drukte nog een keer, weer niets. De bel was dus blijkbaar kapot. Ze twijfelde, wat moest ze nu doen? Ze aarzelde nog even, maar besloot toen maar gewoon op de deur te kloppen. Ze haalde diep adem. Het duurde even, maar toen zag ze iets bewegen achter de deur. Livia was van top tot teen gespannen. Het plastictasje in haar hand hield ze zo stevig vast, zodat het leek alsof ze het nooit meer los zou laten.

De deur werd open gedaan en ze keek op. Haar ogen werden groot van schrik en ze deed snel een stap achteruit. Dit was Hubrecht niet. Waar was hij? Paniekerig staarde ze de vreemde jongen aan die in de deuropening stond. Deze jongen was niet zo dun als Hubrecht en zeker niet zo blond. Hij had helemaal geen blond haar, het was pikzwart. Zwart, dat aan alle kanten uit stond en ook zijn ogen waren een beetje zwart gemaakt. Hij had een ringetje in zijn neus en ze kon nog net een stuk van een tattoo op zijn borst zien, de rest werd bedekt door een zwart wit geblokt overhemd. De jongen keek haar vragend aan, maar zij stond aan de grond genageld. Waar was Hubrecht? Het bleef maar door haar hoofd spoken. Wie was deze jongen en wat deed hij hier? Ze wilde wegrennen, weg van deze vreemde jongen, maar ze deed het niet. Ze wilde een keer niet wegrennen voor iets, niet weer opnieuw laf zijn. Ze stond nog steeds doodstil en staarde de jongen aan. Hij wist blijkbaar ook niet wat hij met haar aanmoest.
‘Waar is Hubrecht?’ vroeg ze moeizaam.
‘Six? Hij is binnen. Wat kom je doen?’ antwoordde de vreemde jongen.
‘Hubrecht,’ mompelde ze.
‘Zal ik hem even voor je halen?’
Ze knikte, ze moest Hubrecht zien. Ze zag de jongen naar binnen lopen en hoorde stemmen. Ze kon niet verstaan wat ze zeiden, maar algauw zag ze de jongen terug komen met daarachter het onmiskenbare blonde haar van Hubrecht. Opgelucht haalde ze adem en ontspande haar lichaam enigszins. Hij was er nog. Ze zocht zijn ogen en toen ze die gevonden had zag ze dat ze nog precies hetzelfde waren. Hij glimlachte.
‘Livia’
Hij wist het nog, hij wist haar naam nog. Haar ogen lichtten op en ze keek verlegen naar de grond.
‘Ik kom je spullen terug brengen,’ mompelde ze zachtjes.
Ze stak de zak met kleren naar voren en wachtte tot hij het aanpakte. In haar ooghoeken zag ze dat de vreemde jongen verbaasd van de één naar de ander keek. Hij begreep duidelijk niet veel van de situatie. Ze wilde weten wie hij was, weten wat hij hier deed. Ongemakkelijk bleef ze staan, niet goed wetend wat te doen.
‘Kom anders even binnen,’ zei de vreemde jongen, ‘dan kan Six gelijk vertellen waar hij jou nou weer vandaan heeft gehaald.’
Livia zag dat hij knipoogde en even opzij keek naar Hubrecht. Six? Dat begreep ze niet helemaal. Het zou waarschijnlijk wel een bijnaam zijn, ze kon alleen niet verklaren hoe hij daar aan gekomen was. Ze bedacht opnieuw dat ze eigenlijk niets van hem wist en zette het uit haar hoofd. De vreemde jongen deed een stap opzij en maakte een gebaar, zodat ze achter Hubrecht aan naar binnen liep. De huiskamer was opnieuw leeg, er was meer troep vergeleken met de vorige keer, maar alles was voor de rest hetzelfde. Ze bleef onhanig staan en wachtte tot iemand zei dat ze kon gaan zitten. De vreemde jongen en Hubrecht gingen op de bank zitten en Hubrecht maakte een gebaar, zodat ook zij plaats nam. Even was het stil en wisten ze alle niets te zeggen. Toen nam de vreemde jongen het woord.
‘Ik zal mijn maar even voorstellen, Laurens.’
‘Hoi,’ mompelde ze.
Laurens. Mooie naam. Hij zag er enger uit dan hij waarschijnlijk was, hij klonk in ieder geval aardig. Mooie stem, dat ook.
‘Jij bent Livia dus. Dat zei Six net, dus dat neem ik aan.’
Ze knikte, dat had hij goed onthouden. Ze hield haar blik op de grond gericht en wist niet wat te doen. De twee jongens keken elkaar aan en gaven elkaar blijk dat ze niet zo goed wisten wat ze met het meisje tegenover hen aanmoesten. Ze hadden medelijden met haar, ze straalde iets triests uit, verdriet en angst. Hubrecht wilde haar helpen, haar treurige gezicht zien lachen. Uit het gesprek van hen was hij meer over haar te weten gekomen, maar niet was haar dwars zat. Dat haar iets dwars zat, was hem duidelijk. De stilte duurde voort en Livia had haar ogen nog steeds op de grond gericht, wat moest ze doen? De jongens bewogen, dat hoorde ze, maar ze wist niet wat ze deden.
‘Wil je wat drinken?’
Hubrecht sprak en Livia keek op. Ze knikte.
‘Water graag.’
‘Witte?’, nu keek Hubrecht Laurens aan.
‘Is het te vroeg voor wodka cola?’ hij grijnsde.
‘Moet jij weten’, Hubrecht lachte.
‘Ach, geef maar een gewone cola adn.’
Hubrecht verdween en Livia en Laurens bleven achter. Laurens ving haar blik een bleef haar aankijken.
‘Hoe ben je bij Hubrecht verzeild geraakt?’
Zou ze dat vertellen of zou ze dat aan Hubrecht overlaten? Wie was hij en waarom wilde hij dat weten? Duizenden vragen dwaalden door haar hoofd.
‘Wie ben je?’ vroeg ze uiteindelijk.
‘Dat had ik toch al gezegd?’ een vragende blik lag op zijn gezicht, ze knikte.
‘Maar wat doe je hier?’
‘In dit huis? Ik woon hier?’
Woonde hij hier? Dus Hubrecht was niet alleen, zoals ze eerst dacht. Laurens hield hem gezelschap. Woonden ze samen als huisgenoten of waren ze samen? Nog maar vragen kwamen bij haar naar boven en helder nadenken lukte haar ook niet meer. Als ze zich ergens op probeerde te concentreren begon alles te bewegen voor haar ogen en kneep ze haar ogen dicht.
‘Zijn jullie samen?’
Laurens keek haar aan en barstte toen ik lachen uit, een heel schattige lach.
‘Six en ik, als stel? Nee, dat nooit.’
Hij moest nog harder lachen, het idee van hem samen met Hubrecht vond hij zo absurd dat hij er alleen maar om kon lachen. Livia voelde dat ze rood werd, ze had iets raars gezegd, maar lachte toen schuchter met Laurens mee. Op dat moment kwam Hubrecht weer binnen lopen met het drinken en keek nogal verbaasd toen hij zag dat er gelachen werd.
‘Six,’ Laurens wendde zicht tot Hubrecht, ‘moet je horen. Ze vroeg net af wij samen waren, als in een stel, vind je die niet goed?’
Toen hij dat hoorde, moest ook hij lachen. Hij zette het drinken neer en nam toen plaats op de schoot van Laurens. Hij sloeg zijn armen om de nek van Laurens en keek hem verliefd aan.
‘Maar schat, dat is toch ook zo?’
‘Oh ja, natuurlijk lieverd.’
Laurens streek door het haar van Hubrecht en keek hem diep in de ogen. Livia proestte het uit en ook de jongens moesten moeite doen om serieus te blijven kijken. Twee volwassen jongens, één op de schoot van de ander en dan deden alsof ze een getrouws stel waren.
‘Lach je onze liefde uit? Sixlief is mijn alles, toch honnepon?’
Hubrecht knikte heftig, maar moest toen toch echt lachen. Ze lagen dubbel om iets totaal onzinnigs.

Het deed Livia goed om te proberen om te lachen. Ze had het gevoel alsof haar lachspieren afgestorven waren. Om nu weer te kunnen lachen, voelde goed. Ze haalde een hand door haar haar en keek de jongens vrolijk aan. De jongens waren blij om haar te zien lachen, dat liet een knap gezicht zien achter het grauwe, ingevallen gelaat. Het gesprek kwam na dit voorval snel op gang. Laurens kreeg het hele verhaal te horen en ze hadden zat onderwerpen om over te praten. Livia merkte op dat Hubrecht en Laurens totaal anders waren dan Xander en Marjolijn. Grappig, ze had al dagen niet meer aan hen gedacht, ze had ze inderdaad niet meer nodig. Deze twee jongens waren anders, maar iets aan hen trok Livia aan. Ze wist niet goed wat dat was, maar het voelde goed. Ze zou ze graag vaker willen zien, beter leren kennen. Maar misschien zaten ze daar helemaal niet op te wachten, een zwak kind. Ze besloot voor het eerst zich daar geen zorgen over te maken en te genieten van het moment zelf. Een moment waar ze weer even kon zijn wie ze geweest was, even een moment van rust. Dit zat goed, dat wist ze.

donderdag 8 april 2010

The Last Part Of The End. [5]

5.

Het liep tegen het eind van de middag en Livia bevond zich nog steeds in het huis van Hubrecht. Ze hadden de hele tijd zitten praten. Ze hadden gepraat over van alles en nog wat, hij wilde ook veel van haar weten. Op de meeste vragen gaf ze wel antwoord, maar op sommige kon ze geen antwoord geven, al had ze dat nog zo graag gewild. Hij wilde weten hoe oud ze was, achttien jaar, hoe ze voluit heette, Livia Mercedes de Jong, wat voor school ze deed, niets op het moment en wat voor muziek ze luisterde, meet in de alternatieve hoek. Het voelde alsof ze meespeelde in een quiz, een quiz over zichzelf. Ze vond het niet vervelend, integendeel, ze vond het leuk. Het was lang geleden dat iemand iets aan haar vroeg of iets van haar wilde weten. Bij hem voelde ze zich op haar gemakt, bij hem voelde ze zich niet bang. Toen haar oog op de gitaar in de hoek viel, voelde ze het verlangen om even iets te spelen, even wat muziek te horen.
‘Wil je wat spelen?’
Hubrecht had blijkbaar gezien dat ze naar de gitaar had gekeken, ze knikte. Hij stond op, pakte de gitaar en gaf hem aan haar. Hij lag gelijk goed in haar handen, ze speelde een paar willekeurige akkoorden. Hij was gestemd, ze glimlachte. De vertrouwde klanken deden haar goed. Ze speelde het eerste nummer dat in haar opkwam. Wake Me Up When September Ends, een van haar favoriete nummers op het moment. In haar hoofd zong ze de woorden mee en vergat alles om haar heen. Toen de laatste klanken wegstierven keek ze weer op. Hubrecht keek haar verwonderd aan.
‘Je speelt goed.’
Ze voelde zich rood worden en legde de gitaar naast haar neer. Hij pakte de gitaar op en liet zijn vingers over de snaren gaan. Voorzichtig sloeg hij het eerste akkoord aan en liet zijn vingers toen de vrije loop gaan. Ze keek naar hem terwijl hij aan het spelen was. Ze zou wel uren naar hem kunnen kijken zo, de plezier en concentratie die hij uitstraalde terwijl hij aan het spelen was. Haar oog viel op de klok, ze schrok. Ze had allang thuis moeten zijn. Haar ouders zouden allang gegeten hebben, hopelijk hadden ze nog wat voor har overgelaten.
‘Ik moet weg.’
‘Oh.’
Ze zag dat zijn uitdrukking veranderde en iets binnen in haar zorgde voor een warm gevoel. Ze stond op en pakte haar tas. Ze liep naar de deur en draaide zich om. Hubrecht stond aan het eind van de gang. Ze wilde iets zeggen, maar wist niet precies wat. Ze maakte een paar overwegingen in haar hoofd en keek hem toen aan. Ze opende haar mond, maar ze kon de juiste woorden niet vinden. Ze draaide zich weer om en opende de deur. Buiten draaide ze zich opnieuw om.
‘Dank je.’
Ze stonden wat verlegen tegenover elkaar, niet wetend wat te doen. Ze vond zijn ogen en zag dat hij haar begrepen had. Ze wendde haar blik af en liep richting straat. Buiten was het nog licht en een paar vogels waagden zich nog aan een avond nummer. Ze liep en had geen idee waar ze was. De regen had grote plassen achtergelaten en alles bij elkaar zorgde voor een trieste sfeer. Het was koud, het vest van hem trok ze hoger op en haalde haar iPod uit haar tas, die blijkbaar wel droog was gebleven in de regen. Onbewust van de glimlach op haar gezicht zetten ze Hot Air Balloon van Owl City op, een vrolijk nummer, een lief nummer. De wind blies tegelijk in haar gezicht en ze voelde iets op haar hoofd branden. Dat herinnerde haar weer aan het begin van de dag, hoe anders ze zich had gevoeld dan nu. Hoe slecht ze zich toen voelde, en nu ging het steeds iets beter. Natuurlijk niet goed, maar het verzachtte de pijn. Ze glimlachte naar voorbijgangers, ze had zich lang niet zo gevoeld. Ze wist haast niet meer hoe het was om iets leuks meet te maken, iets wat haar beter deed voelen. De straten waar ze liep herkende ze niet, maar veel maakte haar dat niet uit. Ze liep en zou vanzelf wel zien waar ze uitkwam. Ze had vandaag geluk gehad, geluk bij een ongeluk. Op het moment dat ze er helemaal doorheen zat, was er toch nog iemand die zich over haar bekommerde, die haar had zien liggen. Hij zou makkelijk voorbij gelopen kunnen zijn, zij had dat toch niet gemerkt. Dat hij dat niet gedaan had, gaf haar een goed gevoel. Ze wist eigenlijk niets over hem. Ze hadden zolang zitten praten, maar hij vroeg steeds dingen aan haar, dat ze zelf helemaal niets gevraagd had. Ze zou graag wat meer over die blonde jongen willen weten. Toen ze om zich heen keek, zag ze dat ze weer op bekend terrein was gekomen. Ze was niet ver meer van huis en ze merkte dat ze nog nooit zo graag ergens anders had willen zijn dan nu. Haar gezicht betrok, maar ze herstelde zich snel. Ze zou nu alleen positief denken, dat haar die glimlach deed geven. Thuis aangekomen opende ze de voordeur en gooide haar tas ergens neer. Het was rustig in huis, dat hield in, er werd niet geschreeuwd. Waarschijnlijk was haar moeder boven en was haar vader de krant aan het lezen in de woonkamer. Toen ze naar binnenliep zag ze dat ze gelijk had.
‘Wat ben je laat. Je eten staat in de magnetron.’
Niets geen ‘waar ben je geweest’, of ‘was het leuk’. Nee, alleen de nodige feiten verkondigen, dat was ze echter wel gewend. Toch deed het keer op keer pijn, elke keer hoopte ze dat haar ouders tóch een keer vroegen hoe het ging of interesse toonden in hun enige dochter. Ze wist dat het onmogelijk was, maar toch bleef ze hopen. Ze liep de keuken in en drukte wat op de knoppen van de magnetron. Toen het eten warm was ging ze aan tafel zitten en at langzaam de pasta die op haar bord lag op. Ze was met haar hoofd nog steeds bij die middag. Ze maakte steeds een voorstelling van hoe hij haar gevonden had. Ze vroeg zich ook af wat hij in het dagelijks leven zou doen. Ze vond het wel een persoon die aan het studeren was, maar wat? Misschien iets met sport, ze zag hem ook wel een kunstenaar worden. Misschien had ze het wel helemaal fout en was zijn ambitie om voor de olifanten te zorgen in de dierentuin. Ze grinnikte, ze kon zich niet voorstellen dat iemand dat graag zou willen worden. Misschien werd hij wel astronaut! Oké, nu voelde ze zelf ook dat haar gedachtegang iets op hol sloeg. Ze moest zich beperken tot de feiten en het hoofd koel houden. Ze ruimde haar spullen op en verdween naar boven. Gelijk gaan douchen leek haar het beste idee en algauw stond ze voor de tweede keer die dag onder de douche. Ze glimlachte opnieuw, het deed haar denken aan die middag. Het stelde niet veel voor en hoe blij ze was, hoe meer er weer kapot gemaakt kon worden. Ze mocht niet opnieuw gebroken worden. Ze moest uit de buurt blijven. Al was hij nog zo aardig, wie zei dat hij haar niet kon breken? Ze kwam weer onder de douche uit en vouwde de spullen van Hubrecht net op. Morgen zou ze de kleren wassen.

zondag 4 april 2010

The Last Part Of The End. [4]

4.

Het weer was omgeslagen, in plaats van de felle zon die scheen die ochtend, waren er nu grote wolken te zien in de lucht. Kleine druppels vielen omlaag en de bomen wiegden angstig heen en weer. De druppels werden groter, je zag mensen rennen met een tas boven hun hoofd en er was bijna niemand meer op straat. De straten werden natter en de minuten kropen voorbij, tot er helemaal niemand meer te zien was. De stilte werd alleen onderbroken door het zacht getik van de regendruppels op de grond. Wat niemand opviel was dat er nog wel iemand buiten was in de nu hevige regen. Een meisje dat op haar buik op de straat lag, net buiten het zicht van de meeste mensen. De regen had haar doorweekt en haar haren lagen in slierten om haar hoofd, ze bewoog niet. Ze lag daar en hield haar ogen dicht. Ze was niet in staat om overeind te komen en liet gedwee de regen haar lichaamstemperatuur verlagen. Ze wilde opstaan, een plek zoeken waar het droog en warm was, ergens waar de straat niet zo hard lag. Het lukte niet. Ze opende haar ogen en zag grote plassen water. De lucht was donker, onheilspellend en ze deed haar ogen weer dicht.
Een jongen met een zak boven zijn hoofd liep langs de huizen heen en probeerde zo snel mogelijk te lopen, zonder in de plassen te staan. Hij liep zo snel dat hij niet opmerkte dat er iemand op de grond lag. Hij trok zijn plastic zak nog dieper over zijn hoofd en keek recht voor zich uit, maar in zijn ogen hoeken zag hij iets wat zijn aandacht trok. Hij draaide zich om en probeerde te achterhalen wat het was. Hij schrok. Op de grond lag een gedaante van een meisje, roerloos en doorweekt. Snel liep hij terug en knielde naast haar neer. Voorzichtig draaide hij haar om of te kijken of ze nog bij kennis was. Het gezicht zat onder het bloed en haar ogen waren gesloten, maar ze ademde. Je kon horen dat hij opgelucht was. Hij wist alleen niet wat hij moest doen, radeloos haalde hij zijn hand door zijn, nu wel natte, haar. Zachtjes schudde hij het levenloze lichaam door elkaar, de druppels die op haar gezicht vielen spatten uiteen en liepen vervolgens langs de zijkant naar beneden. Hij veegde er een paar weg en schrok, ze was steenkoud. Moedig zoals hij was trok hij zijn eigen jas uit en legde hij die voorzichtig over haar heen. De jongen bleef naar haar kijken en wist niet wat te doen. Hoog in de lucht klonk de donder en de regen nam nog heftigere vormen aan. De jongen rilde, hij had het koud zo zonder jas. Met zijn vingers veegde hij een sliert haar uit het gezicht van het meisje en keek omhoog, een donkere grijze massa. Je zag dat de jongen iets had besloten, resoluut wendde hij zijn hoofd af en keek weer naar het meisje aan zijn voeten. Een twijfelachtige uitdrukking sierde zijn gezicht, maar een paar seconden later was dat veranderd in vastberadenheid. Voorzichtig schoof hij zijn armen onder het lichaam en tilde het op. Ze was zo licht als een veertje en nu hij gezicht van dichtbij bekeek, zag hij hoe mager ze was en hoe groot de wallen onder haar ogen waren. Hij vroeg zich af wat dit meisje in zijn armen allemaal al had meegemaakt om er zo uit te zien en zo alleen te zijn. In grote passen liep hij in de richting waar hij eerder ook van plan was naar toe te gaan, alleen nu lette hij er niet meer op of hij in de plassen stapte. Hij voelde hoe zijn schoenen nat werden en algauw voelde hij zijn voeten niet meer door de kou. Zien waar hij heen ging was bijna onmogelijk geworden door de felle regen, het was dat hij de weg kende dat hij wist waar hij liep. Hij keek weer naar het meisje in zijn armen en versnelde toen zijn tempo. Links, rechts, de brug over, rechts. Hij liep verschillende straten in en hield uiteindelijk halt voor een ietwat gehavende voordeur. Hij opende de deur en liep voorzichtig, zodat hij haar hoofd niet zou stoten, naar binnen. Het huis was koud en leeg, er leek niemand aanwezig te zijn. Hij verplaatste zich naar de trap en zorgde dat hij zonder problemen de eerst volgende etage bereikte.
Boven legde hij haar op een bed neer in een van de verscheidene kamers. Je zag dat hij voor een moeilijke keuze stond. Ze was doorweekt en koud door de regen en hij zou haar met liefst wat droge kleren aantrekken. Maar iets weerhield hem ervan omdat te doen en hij voelde zich niet op zijn gemak. Hij ging op een stoel zitten en keek naar het meisje, ze lag er nog steeds roerloos bij. De ogen nog altijd gesloten en de armen en benen lagen in de positie zoals hij haar neergelegd had. De jongen werd rusteloos. Hij stond op en liep heen en weer door de kamer en keek steeds even naar het lichaam dat op het bed lag. Hij haalde een deken uit een andere kamer en legde die over haar heen. Buiten kwam de regen nog steeds met bakken uit de hemel. De plassen waren nu dieper en zelfs auto’s hadden moeite met het water. De jongen liep naar het raam en keek naar buiten. Aan zijn gezicht was niet af te leiden wat hij dacht, maar dat hij ergens aan dacht was duidelijk.

Het meisje voelde opeens een onverklaarbare hoofdpijn. Haar hoofd was duf en ze kon zich niet goed herinneren wat er precies was gebeurt. Ze probeerde zich te bewegen, maar ze kreeg haar arm niet opgetild. Ze kon zich nog iets herinneren van een val, maar wat er daarna gebeurd was wist ze niet. Ze hield haar ogen nog altijd gesloten. Ze had het koud, haar vingers voelde ze bijna niet en het haar zat vastgeplakt aan haar gezicht, nat. Ze kon zich niet herinneren dat ze met water in aanraking was gekomen, maar toen ze daarover na probeerde te denken, begon haar hoofd te bonken. Ze kon zich ook niet herinneren dat de grond zo zacht had aangevoeld en de lucht net een warme deken was. Plots hoorde ze een krakend geluid en voorzichtig opende ze haar ogen, ze schrok. Ze lag helemaal niet op de grond, niet meer in ieder geval en ze lag nu in een kamer die ze nog nooit eerde had gezien. Ze voelde haar hart bonzen, waar was ze en wat deed ze hier, wie had haar hier gebracht? Haar hoofd deed nog steeds onaangenaam pijn en nu voelde ze ook een brandende pijn op haar gezicht. Ze werd onrustig, ze wilde hier weg. Ze was niets voor niets weg gelopen, ver weg van alles. Ze wilde niemand om zich heen, niemand zou haar toch begrijpen. Met haar vingers probeerde ze de deken weg te trekken, maar ze was zo verkleumd dat ze het niet voor elkaar kreeg. Uit frustratie dat het niet lukte probeerde ze het opnieuw, het lukte.
Blijkbaar had ze een geluid gemaakt, want de jongen die bij het raam stond draaide zich om. Toen hij zag dat het meisje wakker was bleef hij even aarzelend staan, mar liep toen naar haar toe. Ze had niets in de gaten, ze probeerde de gehele deken te verwijderen. De jongen maakte een geluidje en bleef afwachtend staan. Het meisje schrok en vergat waar ze mee bezig was, ze draaide haar hoofd om, om te kijken waar het geluid vandaan kwam. Een lange, dunnen jongen stond in het midden van de kamer. Met grote ogen staarde ze hem aan en trok in een reflex de deken weer over zich heen. Ze wendde gauw haar hoofd af en hoopte dat de jongen weg zou gaan. De jongen ging echter niet weg, hij stond daar nog steeds naast het bed. Hij observeerde het meisje en toen het hem niet waarschijnlijk leuk dat ze weg zou rennen liep hij voorzichtig naar haar toe. Naast het bed ging hij op zijn knieën zitten. Het meisje maakte zich klein toen ze merkte dat de jongen dichterbij was gekomen. Haar natte kleren deden haar rillen en ze voelde nog steeds die pijn. Ze voelde opeens een hand op haar schouder, ze schrok, maar bewoog niet.
‘Hee’, de stem van de jongen klonk zacht.
Het meisje hoorde ook die geruststellende klank in zijn stem en ontspande zich enigszins.
‘Kun je je omdraaien?’
Opnieuw klonk de stem zacht en oprecht. De hand op haar schouder verdween en een koude plek bleef achter. Met wat moeite probeerde ze zich om te draaien en verlangde dat ze die hand weer op haar schouder zou voelen. Haar hoofd lag nu op de andere kant op het kussen. Bloedspetters waren goed zichtbaar op het wit en het meisje zag dat de jongen er naar keek. Snel legde ze haar handen erop. De jongen stak aarzelend zijn hand uit en veegde toen opnieuw een sliert nat haar uit haar gezicht. Het meisje huiverde, de warme vingers voelde onnatuurlijk op haar koude huid, maar niet onprettig. Een kleine glimlach speelde om haar lippen en ze zag de jongen ook ontspannen.
‘Wat is je naam?’
De jongen keek in haar ogen en ze zag dat hij het niet uit beleefdheid vroeg, maar uit interesse. Ze opende haar mond en sprak het kleine woord uit.
‘Livia’
Ze zag dat de jongen de naam opnam en toen ook glimlachte.
‘Hubrecht’
Dat hij ook zijn naam uitsprak zorgde voor een onbekend gevoel bij haar, het stelde haar gerust. Vreemde naam, dat wel, je hoorde zoiets niet vaak. Het sprak haar wel aan, ze herhaalde het een paar maal in haar hoofd, Hubrecht. Ze bekeek hem eens goed. Een dun lichaam, ze had nog nooit een jongen gezien die zo dun was als hij, al zag het er niet onnatuurlijk uit. Witblonde haren, die wild door elkaar en langs zijn hoofd vielen. Zijn kleren misstonden hem ook niet. Toen ze doorhad dat hij zag dat zij naar hem keek werd ze rood, maar hij glimlachte opnieuw.
‘Hoe kom ik hier terecht?’
Hubrecht’s gezichtsuitdrukking veranderde en keek nu serieus. Ze zag dat hij nadacht over wat hij moest zeggen.
‘Vertel maar gewoon, ik kan alles hebben.’
Hij aarzelde even, maar begon toen zijn verhaal.
‘Ik was op weg naar huis, het regende. Ik liep snel om niet al te nat te worden. Ik zag iets liggen en liep terug. Het was overduidelijk iemand die gevallen was, bewusteloos en doorweekt door de regen. Ik heb je toen opgetild en mee naar huis genomen, ik kon je daar niet in de regen laten liggen..’, hij stopte even en ze zag hem aarzelen voordat hij verder ging, ‘kun jij vertellen hoe je daar terecht bent gekomen?’
Livia dacht na. Hij was haar niet voorbij gelopen, hij had de zorg voor haar op zich genomen. Een warm gevoel verspreidde zich van binnen. Ze keek weer in de ogen van Hubrecht en voelde zich rustig worden. Ze zocht naar de juiste woorden.
‘Ik wilde weg, maar ik ben gestruikeld.’
‘Weg van wat?’
‘Van alles.’
Hubrecht keek haar aan met een blik die zij niet kon plaatsen. Een blik van bezorgdheid en verwarring. Ze rilde opnieuw, de kou trok nog dieper in haar lichaam en ze wilde maar al te graag de natte kleren uittrekken. Het was alsof Hubrecht dat aanvoelde.
‘Als je wilt kun je even douchen. Ik heb wel droge kleren voor je, anders wordt je straks nog ziek.’
‘Ja, graag,’ mompelde ze.
Hij stond op en liep naar een kast, haalde wat spullen tevoorschijn en legde die op een stapel. Ondertussen probeerde Livia zelf om overeind te komen. Ze ging op de rand van het bed zitten en stond voorzichtig op. Onwennig stond ze op haar benen.
‘Kom, ik zal je de badkamer even wijzen.’

Hubrecht liep naar de deur van de kamer en ging haar voor. In de badkamer legde hij het stapeltje neer en keek haar aan, verlegen draaide hij zich toen om en liep de badkamer weer uit, har achterlatend. Eerst bleef ze even staan, maar begon toen haar natte spullen uit te trekken. Ze zette de douche aan en wachtte op de juiste temperatuur. Toen de douche stoomwolken afgaf, stapte ze voorzichtig onder de douche. Het warme water op haar huid maakte dat ze opnieuw begon te rillen. De stralen zorgden er langzaam voor dat ze haar vingers en tenen weer begon te voelen. Bij elke druppel die op haar lichaam viel, voelde ze een soort tinteling. Het voelde goed zo’n warme douche. De kou was verdwenen en in plaats daarvan straalde haar lichaam een soort warmte uit. Ze glimlachte, de stralen vielen op haar lichaam en bereikten zo de grond. Ze wilde dat ze hier altijd onder zou kunnen blijven staan, die warmte vasthoudend. Alleen zou dat niet gaan, nu niet, nooit niet. Met een zucht zette ze de douche uit en bleef even staan. Toen de meeste druppels verdwenen waren, stapte ze de douche uit. De handdoek die Hubrecht haar gegeven had was zacht en groot, ze kon hem helemaal om zich heen wikkelen. In de grote handdoek voelde ze zich enigszins verloren, maar toen ze daarna de kleren van Hubrecht aan trok verdween dat. Hij had precies dezelfde maat kleren. De broek was wat lang, maar als ze hem omsloeg zou ze er niet meer over moeten vallen. Bij de wastafel vond ze een borstel, haar lange haren zaten vol met klitten. Er stond nog veel meer bij de wastafel. Hubrecht moest wel erg ijdel zijn, met zoveel spullen. Die acht tandenborstels waren ook wat overdreven. Misschien woonde hij hier wel met zijn vriendin. Dat idee verwierp ze algauw, aangezien ze geen producten voor vrouwen zag staan. Toen ze doorhad dat ze eigenlijk in iemand anders spullen aan het kijken was, schaamde ze zich en liep de badkamer uit.
Voor de kamer van Hubrecht aarzelde ze even, maar ging toen naar binnen. Hubrecht was bezig de natte spullen van het bed te halen.
‘Moet ik helpen?’
Hubrecht keek op en lachte toen.
‘Ben ik zo grappig om te zien?’, vroeg ze.
‘Het is vreemd om iemand anders in je eigen kleren te zien.’
Nu lachte ze ook voorzichtig.
‘Was de douche goed?’
‘Ja, prima.’
Hubrecht had geen antwoord gegeven op haar vraag, mar ze liep toch naar het bed om hem te helpen. Met z’n tweeën ging het een stuk sneller en binnen no time zag het bed er weer uit als nieuw.
‘Zal ik wat te eten voor je maken?’
Ze knikte en volgde hem naar beneden.
Hij zei dat ze alvast in de huiskamer kon gaan zitten. De kamer wat niet al te groot, maar wel leuk ingericht. Ze ging op de bank zitten en keek om zich heen. Wat haar opviel was dat ze nergens een televisie zag staan, vreemd. Meestal hadden mensen een televisie tegenwoordig, dan vooral jongens van zijn leeftijd. Uit de keuken klonken verschillende geluiden, maar ze wist niet of dat aanduidde of het goed of slecht ging. Het liefst zou ze hem even helpen, maar het feit dat ze hem amper kende weerhield haar. Wat wist ze nou van hem? Dat hij Hubrecht heette en hier woonde, maar verder niets. Ze voelde zich opnieuw ongemakkelijk. Hij kon alles met haar uithalen wat hij wilde, niemand die het zou merken. Iets zei haar dat hij niet zo was, de manier waarop hij sprak en hoe hij keek. Op dat moment kwam Hubrecht met twee borden binnen. Ze pakte er één dankbaar aan en keek naar wat hij voor haar had klaargemaakt. Het was een boterham met kaas en tomaat. Ze glimlachte, deze combinatie at ze vroeger ook vaak als haar moeder geen zin had om de koken. Ze nam een hap en proefde dat dit nog beter smaakte dan die van vroeger. Ze zag dat Hubrecht afwachtingvol keek en zich afvroeg wat ze van het eten vond. Ze stak haar duim op en hij grinnikte. Het was schattig om te zien dat als hij lachte, zijn mond een beetje scheef trok, het gaf hem iets liefs. De ogen van de twee kruisten elkaar opnieuw. Livia bleef hem dit keer wel aankijken en voelde dit keer niet de aandrang om weg te rennen.