zondag 14 februari 2010

The Last Part Of The End. [3]

3.

Een stem achter haar haalde haar uit haar gedachtes. Ze schoot bijna drie meter de lucht in van schrik. Ze ging overeind zitten en draaide zich om. Een aantal jongens stonden op het pad langs het meer en keken haar aan. Ze voelde haar hart bonzen, ze had ze helemaal niet horen aankomen. Wat deden ze hier en wat wilden ze van haar? Normaal kwamen hier bijna geen mensen, dus waarom waren zij hier opeens? Toen ze goed keek zag ze dat er vier jongens en een meisje waren. Ze durfde ze niet aan te kijken of iets te zeggen. Ze wendde haar hoofd af en hoopte dat ze doorliepen. Ze hoefden haar niet zo te zien. Onverzorgd en met rode ogen van het huilen. Ze hoorde geritsel achter zich en ze schrok opnieuw, maar haar blik bleef strak op het water gericht.
“Hee.”
Ze hoorde diezelfde stem weer als daarnet, maar nu klonk het een stuk zachter en vriendelijker. Voorzichtig keek ze opzij vanuit haar ooghoeken, ze zag dat het meisje naast haar was komen zitten. Shit, waarom gingen ze niet gewoon weg? Ze wilde niet praten, ze wilde hier blijven zitten, nadenken. Ze wilde niet zien dat er naar haar gekeken werd, ze was al zo lang onzichtbaar dat ze was vergeten hoe het was om aandacht te krijgen. Ze voelde angst omhoog kruipen en trok haar knieën op, zodat ze haar armen eromheen kon slaan en zich zo klein mogelijk kon maken.
“Gaat het wel goed met je?”
Ze hoorde aan de stem dat het meisje antwoord verlangde, maar ze durfde haar mond niet open te doen, bang dat ze de juiste woorden niet kon vinden. Het was lang geleden dat ze met iemand had gesproken, ze zou niet weten of ze nog wel een gesprek zou kunnen voeren. Er werd een hand op haar schouder gelegd en ze probeerde zich nog kleiner te maken. Ze wilde schreeuwen ‘ga weg’, maar ze kreeg het niet over haar lippen heen.
“Rustig, ik wil je alleen helpen.”
Ze draaide voorzichtig haar hoofd opzij en keek het meisje langzaam aan. Ze had opvallend blauwe ogen. Ze voelde zich niet prettig, ze keken alle vijf naar haar en ze wist niet wat ze moest doen. Dat ze het meisje aankeek, zag het meisje als een teken om nog een vraag te stellen.
“Kun je vertellen wie je bent?”
Ze wendde haar hoofd opnieuw af en keek weer naar het water. Net onder het wateroppervlak zwom een vis heen er weer, alsof hij ergens naar opzoek was. Af en toe kwam hij naar boven en maakte dan grote kringen in het water. Ze haalde diep adem. Moest ze antwoord geven op de vraag? Aan de ene kant wilde ze heel graag gezien worden en niet meer de hele tijd alleen zijn, maar aan de andere kant was ze bang om mensen te vertrouwen. De twee mensen die ze het meest vertrouwde hadden haar keihard laten vallen en wie zei dat andere mensen dat niet opnieuw zouden doen? Je kon mensen zo makkelijk breken, dus waarom zou ze de kans willen lopen dat het nog eens zou gebeuren? Misschien lag het wel gewoon aan haar, dacht ze, straalde ze iets uit dat er voor zorgde dat andere mensen haar niet belangrijk vonden.
Toen ze weer opkeek van het water zag ze de vragende ogen van het meisje naar haar kijken.
“Livia.”
Ze mompelde zachtjes, maar ze schrok van haar eigen stem. Het was lang geleden dat ze hem zo gehoord had, alleen met de muziek had ze af en toe zacht meegezongen, maar nu ze haar echte stem weer hoorde, merkte ze dat hij was veranderd. Niet zo sterk zoals hij eerst was, niet meer dat vertrouwen erin, maar wel de angst en verdriet waren er nu in te horen. Ze zag dat het meisje bezorgd naar haar keek en zo te zien nadacht over wat ze moest doen of zeggen. Ze keek weg van het meisje en trok een grassprietje uit de grond, bestudeerde het aandachtig. Zo hoefde ze niet ergens anders heen te kijken.
“Waarom zit je hier?”
Toen ze het meisje aankeek zag ze dat ze oprecht bezorgd was en van binnen voelde ze een warm gevoel. Eindelijk iemand die haar zag staan, die wilde weten hoe het met haar ging. Ze glimlachte voorzichtig, misschien zou ze het durven te vertellen. Het was helemaal geen interessant verhaal, zou het meisje vinden dat ze zich aanstelde? Maar nu zij erom vroeg, het maakte toch allemaal niet meer uit.
“Ik zoek mijn rust.”
Het meisje kwam nu dichterbij zitten.
“Wat is er dan aan de hand?”
Alles van de laatste tijd flitste één voor één door haar hoofd en ze begon te lachen. Eerst heel zacht, maar algauw ging ze harder lachen, een vreugdeloze lach. De tranen liepen over haar wangen en ze kon niet stoppen met lachen. Het klonk allemaal als een grote grap, haar leven, een ontzettend slecht filmscenario. Toen ze erover nadacht kon ze alleen maar lachen, terwijl het eigenlijk om te huilen was. Dit was haar leven, een grote zooi. Ze keek weer naar het meisje en glimlachte.
“Mijn ouders maken alleen maar ruzie en zijn mij vergeten en vorige maand vertelde mijn vriend en beste vriendin dat ze liever samen doorgingen. Weg was mijn relatie van twee jaar en een nog langere vriendschap, weg was het contact met de buitenwereld.”
Ze verzweeg het feit over haar ziekte, waarom wist ze niet, misschien omdat ze zich ervoor schaamde, of misschien was het wel gewoon angst, angst voor wat er misschien komen zou gaan. Het meisje keek haar met een serieus gezicht aan waarop de vraag te lezen was, waarom ze lachte. Ja, waarom lachte ze hier om? Ze wist het niet, zoals zoveel dingen de laatste tijd. Volgens haar was ze echt aan het ontsporen, ze wist écht niet wat het van haar moest worden.
“Maar gaat het wel goed met je?”
Wat een vraag. Zag ze eruit alsof het goed met haar ging? Waren de roodomrande ogen, ongewassen haren, gevlekte make-up en vieze kleren een teken van dat het goed met gaar ging, alsof ze alle geluk van de wereld had?
“Afgezien dat de afgelopen maand de ergste uit mijn leven was, gaat het redelijk ja.”
“Sorry, zo was het niet bedoeld,” zei het meisje zacht.
Het sarcasme in haar stem was het meisje niet ontgaan. Waarom viel ze andere mensen lastig met haar problemen? Ze moest ze zelf oplossen, zelf de kracht vinden om de zin van het leven weer te gaan zoeken. Maar ze kon het niet, in ieder geval, nu nog niet. Misschien over een paar maanden, als ze alles had laten bezinken en verwerkt, maar nu had ze nog mensen nodig. Ze had niet gedacht dat ze die nog tegen zou komen, maar dit meisje zag er toch echt menselijk uit.
“Blijf je hier zitten?”
Of ze hier bleef zitten? Ja, ze dacht het wel. Haar eigen vertrouwde plek, haar tweede huis, want waar anders zou ze heen moeten? Naar huis waar het dodelijk was en de muren op haar afkwamen of door de stad lopen waar iedereen vrolijk was en de hele tijd aan het lachen waren? Nee, ze bleef gewoon hier. Het meisje zag aan haar houding wat haar antwoord moest zijn.
“Is dat wel verstandig? Volgens mij zit je hier al veel te lang en veel gelukkiger wordt je hier niet helemaal alleen.”
Ze liet haar hoofd hangen, ze werd nergens gelukkig, dus waarom zou ze hier weggaan? Hier wist ze wat ze kon verwachten, wist ze wat alles was en voelde ze zich veilig.
“Waarom ga je niet met ons mee?”
Wat? Verschrikt schoof ze een stuk op, met hen mee? Ze kende ze niet eens en misschien waren ze wel helemaal niet te vertrouwen, zochten ze een slachtoffer om in elkaar te slaan en was zij dé perfecte persoon. Wat moest ze nu doen? Blijkbaar had het meisje de schrik in haar ogen gezien, want ze kwam weer naast haar zitten en maakte sussende geluiden.
“Je hoeft niet bang te zijn, wij doen je niets.”
Ze keek haar argwanend aan, maar ergens geloofde ze haar. Zij zag er ook niet uit alsof ze mensen pijn zou willen doen.
“We gaan naar het winkelcentrum en daar gewoon wat gezellig doen en we zouden het leuk vinden als je ook meekomt, je kunt wel wat plezier gebruiken.”
Meegaan? Nooit. Ze voelde zich in het nauw gedreven en probeerde nog verder op te schuiven. Haar handen kneep ze samen om zich stil te houden. Toen het meisje de vraag herhaalde stond ze op en liep ze struikelend achteruit. Ze draaide zich om en rende weg. Ze moest weg hier, weg, weg, weg. Weg van de mensen, weg van de vragen, weg van haar vertrouwde plek. Nu had ze helemaal niets meer, haar plek was ingenomen, verraden. Mensen die haar weer wilden breken, die haar nog verder kapot wilden maken. Ze wilde het niet, ze kon het niet, ze moest weg. Ze bleef maar rennen en had geen idee, waar ze heen ging of welke kant op. Als het maar ver weg van alle mensen was. Ze had een punt nodig om opnieuw te beginnen, een nieuwe start te maken. Maar wat had dat voor zin als het verleden zich toch weer ging herhalen? Als alle ellende van voren af aan begon. Ze voelde dat haar voet achter een los liggende steen bleef haken en ze struikelde. Haar gezicht raakte de grond en ze voelde de pijn. Alles om haar heen nam vagere vormen aan, steeds minder kon ze de contouren zien. Het beeld in haar hoofd werd zwart en ze voelde zich versuft. Ze probeerde haar hand te verplaatsen, maar haar hoofd werkte niet mee. Ze wilde opstaan, maar alle energie leek verdwenen uit haar lichaam, totaal uitgeput bleef ze op de grond liggen.